ECLI:NL:CRVB:2015:536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
13-1093 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na uitgebreid onderzoek en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 19 februari 2010 niet meer kan werken als medewerker in de champignonkwekerij vanwege fysieke en psychische klachten, had eerder een besluit van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 17 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een eerder stadium door de rechtbank Oost-Nederland ongegrond verklaard.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Hij stelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn klachten onvoldoende hadden meegewogen en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv deugdelijk was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de informatie van de behandelende sector en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) een juist beeld gaf van de beperkingen van appellant.

De Raad bevestigde dat appellant in staat werd geacht om fysiek licht werk te verrichten, ondanks zijn klachten. De door appellant ingebrachte rapporten van medisch adviseurs werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

13/1093 WIA
Datum uitspraak: 23 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
22 januari 2013, 12/3971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. B.W.M. Toemen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 19 februari 2010 uitgevallen voor zijn werk als medewerker champignonkwekerij vanwege fysieke en psychische klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 januari 2012 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 17 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 29 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Appellant lijdt sinds een bedrijfsongeval in 2008 aan diverse lichamelijke klachten. Ook heeft hij knieklachten waarvoor hij twee maal is geopereerd. Daarnaast heeft appellant een slaapstoornis. Appellant is voorts bekend met psychische klachten waarvoor hij wordt behandeld. Dit is onvoldoende meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Ten onrechte zijn de verzekeringsartsen voorbij gegaan aan informatie van de behandelende sector. Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak is nader advies gevraagd bij de medisch adviseur van Lechnerconsult, naar wiens rapport van
15 februari 2013 appellant verwijst. Deze stelt (onder meer) dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding afweek van de belastbaarheid zoals deze blijkens de FML is vastgesteld. Hieruit blijkt volgens appellant dat de ernst van zijn klachten door het Uwv is onderschat en dat tevens een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Appellant is dan ook niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft verzocht een psychiater als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De beoordeling van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad acht het oordeel van de rechtbank, haar beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 25 mei 2012. Terecht heeft de rechtbank daarbij gewezen op het zeer uitgebreide onderzoek door de verzekeringsarts, hetgeen nu ook is onderkend door de medisch adviseur van Lechnerconsult in zijn rapport van 15 februari 2013 dat in hoger beroep is overgelegd. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel appellants fysieke als psychische gezondheidstoestand. Daarbij is de informatie van de behandelaars betrokken bij de vaststelling van appellants beperkingen.
4.3.
Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om fysiek licht werk te doen, waarin sprake is van eenvoudig, overzichtelijke en redelijk gestructureerde werkzaamheden. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn psychische en fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen in alle in de FML genoemde rubrieken.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant vier rapporten van medisch adviseurs overgelegd. Daarin is vermeld dat de fysieke beperkingen correct zijn geduid en dat ook de beperkingen in de FML op psychisch gebied te volgen zijn, maar dat volgens de medisch adviseur de psychische toestand van appellant sinds het spreekuur van de verzekeringsarts op 20 december 2011 evident is verslechterd wegens een ernstige depressie. Daardoor zou appellants belastbaarheid op de datum in geding afwijken van de FML. Terecht echter heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze stelling weerlegd in zijn rapport van 8 april 2013, door te vermelden dat deze klachten ook bekend waren ten tijde van de beoordeling door de primaire verzekeringsarts en dat uit de informatie van de behandelaars niet blijkt dat de toestand van appellant aanmerkelijk verslechterd is. De Raad voegt daaraan toe dat uit de informatie van de psycholoog en psychiater, alsmede de rapporten van de medisch adviseurs niet af te leiden is dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een genuanceerder oordeel heeft over appellants beperkingen doet daar niet aan af, nu voldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de verzekeringsartsen tot de beperkingen bij appellant zijn gekomen.
4.5.
Ten aanzien van de door appellant geclaimde urenbeperking oordeelt de Raad dat, gelet op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 mei 2012 en 17 oktober 2012, geen aanleiding bestaat om, naast de reeds aangenomen beperkingen, een urenbeperking aan te nemen en dat ook uit de door appellant overgelegde medische informatie de noodzaak daartoe niet kan worden geconcludeerd.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 ziet de Raad evenals de rechtbank geen reden voor het benoemen van een deskundige.
4.7.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 22 juni 2012. In dat rapport wordt, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige van 10 januari 2012 en 30 januari 2012, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de vermelde informatie van de behandelaars en medisch adviseurs is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.8.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2015.
(getekend) D. van Wijk
(getekend) C.P.J. Goorden
IvR