ECLI:NL:CRVB:2015:534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
13-4625 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen recht had op een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij met ingang van 24 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met dit oordeel en stelde dat zij meer arbeidsongeschikt was dan door het Uwv was vastgesteld. De rechtbank had de neuroloog A.H.C. Geerlings als deskundige benoemd, die op 2 april 2013 een rapport had uitgebracht. De rechtbank volgde de conclusies van Geerlings en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat Geerlings zich niet had mogen uitlaten over de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv, omdat hij geen verzekeringsarts is. Appellante verzocht om een externe verzekeringsarts in te schakelen. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige had gevolgd, omdat deze overtuigend was en het rapport blijk gaf van een zorgvuldig onderzoek. De Raad concludeerde dat appellante, uitgaande van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen, medisch geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies, waaronder administratief medewerker en assistent consultatiebureau.

De Raad wees erop dat appellante geen relevante medische informatie had overgelegd die het oordeel van de deskundige en de verzekeringsartsen zou kunnen betwisten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4625 WIA
Datum uitspraak: 23 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2013, 12/2032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. J.M. Breevoort, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
20 juli 2011 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van
24 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 30 januari 2012 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 24 september 2011 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 67,49%.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 september 2011. De rechtbank heeft neuroloog A.H.C. Geerlings als deskundige benoemd, die op 2 april 2013 een onderzoeksrapport heeft uitgebracht. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de conclusies van Geerlings gevolgd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich meer arbeidsongeschikt acht dan is aangenomen. Geerlings heeft zich gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv, terwijl hij geen verzekeringsarts is en zich over de FML niet had mogen uitlaten. Appellante verzoekt een externe verzekeringsarts in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De beoordeling van de aangevallen uitspraak door de Raad.
4.1.
Het hoger beroep beperkt zich met betrekking tot de medische kant van de onderhavige besluitvorming tot de vraag of de rechtbank het oordeel van de door de haar ingeschakelde deskundige had mogen volgen, zonder zelf een verzekeringsarts als deskundige in te schakelen.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in dit geval deze situatie zich voordoet. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Geerlings heeft het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv onderschreven. De in hoger beroep aangevoerde gronden vormen niet een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de in zijn rapport neergelegde zienswijze. Voor het stellen van verdergaande beperkingen dan die in de FML van 7 november 2011 zijn vastgelegd en door Geerlings zijn bevestigd, wordt geen aanleiding gezien. De Raad wijst daarbij op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 oktober 2014. Appellante heeft geen nadere medische informatie overgelegd die aan het oordeel van de deskundige en de verzekeringsartsen doet twijfelen.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om zelf een verzekeringsarts als deskundige in te schakelen, zoals door appellante was verzocht. Geerlings heeft in het bijzonder aandacht besteed aan de door appellante geclaimde cognitieve beperkingen als gevolg van de koolmonoxidevergiftiging die appellante heeft opgelopen. Daarmee zijn de gevolgen van de klachten van appellante op neurologisch en neuropsychologisch gebied voor haar arbeidsvermogen voldoende inzichtelijk gemaakt. De vertaling van die klachten en beperkingen in de FML is eveneens inzichtelijk gemaakt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad ziet geen aanleiding voor het inschakelen van een verzekeringsarts als deskundige, nu appellante haar verzoek niet met relevante medische gegevens heeft onderbouwd.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante door het Uwv vastgestelde medische beperkingen wordt appellante in medisch opzicht geschikt geacht voor de functies administratief medewerker (beginnend) (SBC-code 315090), assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334). De Raad wijst daarbij op de rapporten van 21 november 2011 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd dat deze functies met inachtneming van de voor appellante geldende medische beperkingen passend zijn. In het rapport van
7 november 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op verzoek van de Raad nog een verduidelijking gegeven, welke de Raad kan volgen. Namens appellante zijn geen stukken in het geding gebracht op grond waarvan aan dat oordeel over die functies zou moeten worden getwijfeld.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. van Wijk
IvR