ECLI:NL:CRVB:2015:531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
13-2897 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de IVA-uitkering op basis van medische beoordeling en functionele mogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontving, had verzocht om een inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). De verzekeringsarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant per 8 oktober 2012 geen verdiencapaciteit had, maar dat zijn functionele mogelijkheden konden verbeteren. Dit oordeel was gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd gesteld dat de appellant niet duurzaam beperkt was.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij het verzekeringsgeneeskundig oordeel van het Uwv onderschreef. De rechtbank oordeelde dat de appellant onvoldoende had onderbouwd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke klachten onvoldoende waren meegewogen en dat er geen expliciete onderbouwing was voor de verwachting van herstel. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn inschatting van de functionele mogelijkheden van de appellant. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant terecht niet in aanmerking kwam voor de IVA-uitkering, omdat hij zijn standpunt niet met nadere medische gegevens had onderbouwd.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep, met C.P.J. Goorden als rechter en D. van Wijk als griffier.

Uitspraak

13/2897 WIA
Datum uitspraak: 23 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
22 mei 2013, 13/53 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. A.P. van Stralen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
8 oktober 2012 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij gesteld is dat hij geen verdiencapaciteit heeft.
1.2.
In bezwaar tegen het besluit van 4 september 2012 heeft appellant aangevoerd dat hij per 8 oktober 2012 in aanmerking dient te worden gebracht voor een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Onder verwijzing naar het rapport van 3 december 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellant niet duurzaam beperkt is en daarom niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 4 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
4 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BH1896), het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het aan het bestreden besluit ten grondslag liggend verzekeringsgeneeskundig oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van appellant onderschreven. De rechtbank heeft hierbij laten meewegen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 februari 2013 heeft betoogd dat uit het psychiatrisch onderzoek van 17 december 2012 blijkt dat door de beschreven behandeling de kans op herstel juist wordt verhoogd. Voor zover appellant heeft willen stellen dat hij mede als gevolg van lichamelijke klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft appellant dit naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd. Ook is de rechtbank niet gebleken dat appellant voor zijn lichamelijke klachten behandeling heeft gezocht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn lichamelijke klachten ten onrechte onderbelicht zijn gebleven. Hij is op 31 januari 2013 verwezen naar de cardioloog in verband met thoracale klachten en daarnaast heeft hij pijn aan rug, schouders, voeten en armen. Verder heeft appellant gesteld dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet expliciet blijkt op grond waarvan geoordeeld kan worden dat door de behandeling de kans op herstel op korte termijn aanwezig is. De verwijzing naar het herstel van appellant na de depressieve klachten uit 1994-1995 is ten onrechte, omdat appellant nadien in zijn functie bij [bedrijf] (lees: [bedrijf]) niet heeft gefunctioneerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De vraag of appellant op 8 oktober 2012 (datum in geding) duurzaam arbeidsongeschikt was dient - in lijn met de uitspraken van de Raad van onder andere 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) en 1 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226) - te worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn geworden over zijn gezondheidstoestand op die datum, de verwachting die behandelend artsen op dat moment hadden van een behandeling die zij hadden ingezet dan wel de redenen die zij toen hadden om een mogelijke behandeling achterwege te laten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij is verwezen naar het rapport van 3 december 2012 waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd welke mogelijkheden voor appellant openstaan. Ook op de in beroep overgelegde informatie van 17 december 2012 van psychiater B. Sizoo is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 februari 2013 ingegaan. Naar aanleiding hiervan heeft hij een voldoende onderbouwing gegeven voor de inschatting dat de functionele mogelijkheden van appellant kunnen worden verbeterd.
4.2.
In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Appellant heeft zijn standpunt in hoger beroep niet met nadere medische gegevens onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in het rapport van 27 juni 2013 op gewezen dat de klachten waarvoor appellant op 31 januari 2013 is verwezen naar de cardioloog betrekking hebben op een datum gelegen na de datum in geding en alleen een verwijzing betreft en geen uitkomst van een onderzoek. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam onderbouwd dat van de behandeling nog een verbetering mag worden verwacht. Ook de stelling dat appellant in de meer dan 10 jaar van zijn laatste dienstverband volledig gedisfunctioneerd heeft is niet met gegevens onderbouwd. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv appellant terecht met ingang van 8 oktober 2012 niet voor een IVA-uitkering in aanmerking heeft gebracht.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. van Wijk
IvR