In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had geoordeeld dat de intrekking van de WIA-uitkering van betrokkene onvoldoende was gemotiveerd, met name op het aspect van de visuele beperkingen. Betrokkene, die als haarstylist had gewerkt, had zich in 2006 ziek gemeld en ontving vanaf 2009 een IVA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2011 had het Uwv echter de uitkering ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bleek te zijn. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd waarom er geen beperkingen meer waren aangenomen voor het aspect ‘zien’, terwijl dit eerder wel het geval was in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2009. In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er beperkingen op het aspect ‘zien’ moesten worden aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de visuele beperkingen niet meer in de FML waren opgenomen. De Raad benadrukte dat de eerdere toekenning van beperkingen op het aspect ‘zien’ niet zomaar kon worden genegeerd zonder adequate onderbouwing. De uitspraak van de Raad is gedaan op 25 september 2015 en bevestigt de noodzaak voor het Uwv om een nieuw besluit te nemen met een betere motivering.