ECLI:NL:CRVB:2015:4994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
14/6342 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 december 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft geoordeeld dat appellant per 22 april 2013 geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en dat de bevindingen van deze arts niet ter discussie stonden. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten eerder waren begonnen dan door de rechtbank vastgesteld en dat zijn kennis van de Nederlandse taal onvoldoende was om de functies te vervullen. De Raad heeft deze argumenten echter niet overtuigend geacht, aangezien appellant geen nieuwe gronden of medische stukken had ingediend die de eerdere bevindingen konden weerleggen. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6342 WIA
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 oktober 2014, 13/1966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. El Haddouchi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
5 februari 2010 recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 69,13%.
1.2.
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat hij per
5 november 2012 een WGA-vervolguitkering krijgt. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Omdat er aan het besluit van 21 augustus 2012 geen actuele beoordeling van de medische en arbeidskundige ten grondslag lag, heeft het Uwv alsnog onderzoek verricht. Op grond van de bevindingen uit dit onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per
22 april 2013 vastgesteld op 64,74%. Deze beoordeling is bij een voorgenomen beslissing op 18 januari 2013 aan appellant meegedeeld. Appellant heeft kenbaar gemaakt het bezwaar voort te zetten.
1.4.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat het standpunt van de primaire verzekeringsarts niet geheel wordt gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op de onderdelen zitten en beschermende middelen bijgesteld. Daarnaast is de urenbeperking niet gehandhaafd. De mate van arbeidsongeschikt van appellant is vervolgens vastgesteld op 30,06%.
1.5.
Het Uwv heeft op 21 februari 2013 opnieuw een voornemen tot wijziging van het besluit aan appellant bekend gesteld en daar in aangegeven dat hij van plan is de uitkering per
22 april 2013 te beëindigen.
1.6.
Bij besluit van 11 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv bepaald dat de beslissing van 21 augustus 2012 wordt herzien in die zin dat appellant per 5 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat de uitkering per 22 april 2013 wordt beëindigd en dat deze beslissing op bezwaar in de plaats treedt van het besluit van 21 augustus 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld dat niet is gebleken dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Evenmin is er reden te twijfelen aan de bevindingen van deze verzekeringsarts. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is op zitten, staan en lopen niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzake de psychische belastbaarheid van appellant. Het opleidingsniveau van appellant is naar het oordeel van de rechtbank correct vastgesteld op twee. De grond van appellant dat zijn kennis van de Nederlands taal onvoldoende is om de functies te vervullen slaagt volgens de rechtbank evenmin.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellant pas na de datum in geding een depressie heeft ontwikkeld. Uit de brieven van de huisarts blijkt dat zijn klachten in 2010 zijn begonnen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de kennis van de Nederlandse taal van appellant voldoende is. Appellant is analfabeet en hij heeft gemotiveerd uiteen gezet dat hij nooit basisonderwijs heeft gevolgd. Het Uwv heeft dit enkel met algemeenheden betwist. De rechtbank is hier aan voorbij gegaan.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op 22 april 2013 geen recht had een WIA-uitkering.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft gesteld is in essentie een herhaling van de door hem in beroep aangevoerde gronden. Deze gronden zijn door de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of nieuwe medische stukken ingediend.
5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) V. van Rij

UM