ECLI:NL:CRVB:2015:4989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/6194 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Wajong-uitkering wegens detentie en de gevolgen voor heropening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in een forensische psychiatrische kliniek verblijft, had verzocht om heropening van zijn Wajong-uitkering, die eerder was beëindigd wegens detentie. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de appellant geen recht had op Wajong-uitkering omdat zijn vrijheid rechtens was ontnomen, zoals vastgelegd in de Wajong. De Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de omstandigheden van de appellant, waaronder zijn detentie en de opgelegde gevangenisstraf van 265 dagen, aan heropening van de uitkering in de weg staan. De Raad benadrukte dat de wetgever geen uitzonderingen heeft gemaakt voor situaties waarin een tbs-gestelde ook een gevangenisstraf ondergaat. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor heropening van de Wajong-uitkering, aangezien hij niet uitsluitend tbs met dwangverpleging had opgelegd gekregen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/6194 WAJONG
Datum uitspraak: 21 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 november 2014, 14/2603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. R. Lessy, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij vonnis van 3 oktober 2011 heeft de rechtbank Breda appellant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 265 dagen, zijnde de duur van het voorarrest, en de terbeschikkingstelling (tbs) van appellant gelast. Aan deze tbs heeft de rechtbank voorwaarden verbonden. Bij beslissing van de rechtbank Breda van 8 november 2012 is, omdat appellant de gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd, alsnog tbs met dwangverpleging bevolen.
1.2.
Appellant heeft laatstelijk tot 2 september 2012 uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangen. De
Wajong-uitkering is wegens detentie beëindigd.
1.3.
Op 29 januari 2014 heeft appellant verzocht om heropening van zijn Wajong-uitkering. Bij besluit van 10 februari 2014 heeft het Uwv het verzoek van appellant om herleving van zijn uitkering met ingang van 2 maart 2013 afgewezen. Bij besluit van 26 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit berust op de grondslag dat appellant op grond van artikel 3:19 van de Wajong geen recht heeft op uitkering omdat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wajong, dat wil zeggen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de situaties, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft bij de invoering van de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden ervoor gekozen om ook de Wajong en de tbs onder de betreffende regeling te brengen, waarmee de Wajong in die zin is gewijzigd, dat de jonggehandicapte wiens vrijheid hem rechtens is ontnomen, uitgesloten is van het recht op uitkering (Kamerstukken II 1997/98, 26 063, nr. 3). De mogelijke situaties dat een
tbs-gestelde al dan niet in voorlopige hechtenis heeft gezeten of naast de tbs tevens een gevangenisstraf moet ondergaan, zijn voor de wetgever geen aanleiding geweest om uitzonderingen in de wet op te nemen. De Raad heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AP4680) beslist dat deze keuze van de wetgever in het algemeen de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Een uitzondering daarop heeft de Raad van toepassing geacht voor situaties waarin een betrokkene die volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en daarom van alle rechtsvervolging is ontslagen, is opgenomen in een tbs-inrichting: deze situaties moeten gelijk worden gesteld aan de in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wajong bedoelde uitzonderingssituatie van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (kort gezegd: plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in geval van ontoerekeningsvatbaarheid). In beide gevallen, aldus de Raad, is sprake van een strafbaar feit en van een door de strafrechter gelaste, niet aan de betrokkene toe te rekenen opname voor de behandeling. Bij uitspraak van 18 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1858) heeft de Raad geoordeeld dat onder genoemde uitzondering ook valt de situatie waarin de betrokkene op grond van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens sterk verminderd toerekeningsvatbaar is geacht en de strafrechter uitsluitend tbs met dwangverpleging heeft bevolen.
2.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat geen van de genoemde uitzonderingssituaties aan de orde is. De rechtbank Breda heeft appellant voor het als eerste te laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar en voor de feiten 2, 3 en 4 toerekeningsvatbaar geacht en hem veroordeeld tot gevangenisstraf en tbs met voorwaarden. De door appellant naar voren gebrachte omstandigheden dat de duur van de opgelegde gevangenisstraf gelijk is aan die van het voorarrest en dat het voorarrest bij beslissing van de rechtbank Breda van 27 juni 2011 na 265 dagen is geschorst om hem in de gelegenheid te stellen een eerder opgelegde gevangenisstraf uit te zitten, doen niet af aan het feit dat een gevangenisstraf is opgelegd. De toelichting van appellant dat het door hem niet naleven van de gestelde voorwaarden “een stomme actie” is geweest in een periode dat hij het vertrouwen in het strafrechtelijke systeem had verloren, maakt voorts niet dat het niet naleven van de voorwaarden hem niet kan worden toegerekend. Zijn handelen heeft ertoe geleid dat de eerder alleen voorwaardelijk opgelegde tbs met dwangverpleging is omgezet in een onvoorwaardelijke. Dit is geen op zich zelf staande gebeurtenis, die in de termen van de Raad in zijn uitspraak van 18 juni 2004 vergeleken kan worden met een reguliere ziekenhuisopname.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd, onder meer in zijn schrijven van 10 november 2015, dat hem geen daadwerkelijke gevangenisstraf is opgelegd omdat in het vonnis van 3 oktober 2011 de gevangenisstraf exact gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis in afwachting van de maatregel van tbs met voorwaarden, zodat hij in feite alleen een tbs met voorwaarden opgelegd heeft gekregen als maatregel. Voor ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant ook gewezen op de uitspraak van de Raad van 18 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1858).
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geconcludeerd dat de omstandigheid dat appellant met ingang van 5 maart 2013 verblijft in de Forensische psychiatrie kliniek te [plaatsnaam] aan heropening van zijn Wajong-uitkering in de weg staat. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. Hierbij wijst de Raad erop dat het in de uitspraak van 18 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1858) ging om iemand aan wie uitsluitend tbs met dwangverpleging is opgelegd en geen gevangenisstraf. Appellant is ook een gevangenisstraf van 265 dagen opgelegd zodat niet gesteld kan worden dat aan hem uitsluitend tbs met dwangverpleging is opgelegd.
4.2.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) D. van Wijk

AP