ECLI:NL:CRVB:2015:4988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/4776 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 7 november 2011 ziek meldde vanwege lage rugklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 4 november 2013 geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig waren en dat er geen nadere medische informatie was opgevraagd bij zijn behandelende specialisten. Hij stelde dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid waren onderschat en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn rug-, huid-, long- en psychische klachten, evenals de bijwerkingen van zijn medicijngebruik.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts had appellant grondig onderzocht en het dossier bestudeerd, inclusief medische informatie van zijn huisarts en specialisten. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant te twijfelen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.

De Centrale Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

14/4776 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 juli 2014, 14/801 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. B.J. Manspeaker, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die laatstelijk werkzaam was als fabrieksmedewerker, heeft zich op
7 november 2011 ziek gemeld wegens lage rugklachten met uitstralende pijnklachten naar het rechterbeen.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 oktober 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 4 november 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig zijn verricht. Ten onrechte is geen nadere medische informatie opgevraagd bij de behandelende specialisten van appellant. Nu deze informatie niet is opgevraagd, hadden de verzekeringsartsen bij hun beoordeling geen volledig beeld van de bij appellant bestaande klachten. Voorts stelt appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met de rug-, huid-, long- en psychische klachten van appellant. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de bijwerkingen van het medicijngebruik van appellant. Ten slotte stelt appellant dat hij niet in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank niet getwijfeld aan de zorgvuldigheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft bij appellant de anamnese afgenomen en heeft hem psychisch en lichamelijk onderzocht. Voorts heeft deze arts het dossier van appellant bestudeerd, waaronder begrepen medische informatie afkomstig van appellants huisarts, fysiotherapeut en neuroloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken tijdens de hoorzitting en heeft eveneens het dossier van appellant bestudeerd. Er zijn geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen onvoldoende zorgvuldig zijn verricht. De grond van appellant dat de verzekeringsartsen ten onrechte hebben nagelaten om nadere medische informatie over zijn gesteldheid bij zijn behandelaars op te vragen, treft geen doel. Raadpleging van de behandelende sector is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8337) aangewezen in die gevallen waarin reeds een medische behandeling in gang is gezet of nog zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien de betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over diens beperkingen. Geen van beide situaties doet zich hier voor, zodat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gehouden waren om nadere inlichtingen in te winnen. De grond dat de verzekeringsartsen bij hun beoordeling geen volledig beeld hadden van de klachten van appellant slaagt evenmin. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben uitvoerig met appellant gesproken over zijn klachten. Niet is gebleken dat hierbij klachten van appellant onderbelicht zijn gebleven.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de bij appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals deze is weergegeven in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om appellant meer of verdergaand beperkt te achten. Volgens de verzekeringsarts is appellant wegens een (kyfo)scoliose en een hernia aangewezen op werkzaamheden die fysiek niet al te zwaar zijn en waarbij de rug niet zwaar wordt belast. Voorts is appellant in verband met een depressief beeld met een angstcomponent aangewezen op werkzaamheden die niet al te druk en stresserend zijn. Ten slotte dient volgens de verzekeringsarts rekening te worden gehouden met de psoriasis en astma van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts bij appellant vastgestelde belastbaarheid enigszins aangepast. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellant in verband met naar het rechterbeen uitstralende pijnklachten ook beperkt ten aanzien van geknield en/of gehurkt actief zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om appellant aanvullend beperkt te achten wegens zijn gebruik van het medicijn Tramadol. Bij dit medicijn geldt alleen dat kort na de start van het gebruik (gedurende de eerste twee weken) specifieke maatregelen moeten worden genomen (zo mag de betrokkene in die periode niet autorijden). Appellant gebruikte dit medicijn op de datum als in geding echter al geruime tijd. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien voor twijfel aan deze inzichtelijke en overtuigende conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de in beroep door appellant overgelegde medische stukken geen aanknopingspunten bieden voor de opvatting dat de belastbaarheid van appellant door het Uwv is overschat. De inhoud van deze stukken was deels al bekend en inhoudelijk al meegewogen in de beoordeling en heeft deels geen betrekking op de datum als in geding,
4 november 2013. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt dat zijn rug-, huid-, long- en/of psychische klachten door het Uwv zijn onderschat. Evenmin heeft appellant onderbouwd dat onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van zijn medicijngebruik.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de in bezwaar aangepaste FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant deze functies met inachtneming van zijn beperkingen kan vervullen. De signaleringen zijn toereikend gemotiveerd.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) D. van Wijk

AP