ECLI:NL:CRVB:2015:4965
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- L. Koper
- H.O. Kerkmeester
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering en de beoordeling van medicijngebruik en arbeidsmogelijkheden
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 18 december 2015, wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellant besproken. Appellant, die zich op 25 november 2011 ziek meldde met psychische en rugklachten, had bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten, en dat zijn medicijngebruik niet adequaat was meegewogen in de beoordeling van zijn belastbaarheid.
De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de lichamelijke klachten van appellant niet heeft onderschat. De rapporten van de verzekeringsarts geven aan dat de rugklachten en radiculaire klachten in de beoordeling zijn betrokken. De Raad concludeert dat de voor appellant vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende zijn onderbouwd. Echter, de Raad constateert dat er onvoldoende duidelijkheid is over hoe het medicijngebruik van appellant is meegewogen in de beoordeling, en dat de verzekeringsarts geen indicatie heeft gegeven voor een geleidelijke opbouw van arbeid.
De Raad draagt het Uwv op om de gebreken in de motivering van het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van zowel lichamelijke als psychische klachten, evenals de noodzaak om rekening te houden met medicijngebruik bij het vaststellen van arbeidsmogelijkheden.