1.3.Bij besluit van 16 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2013 ongegrond verklaard. Aan de herziening heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit een verrichte controle is gebleken dat appellant niet woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven. De controle heeft bestaan uit een door twee controleurs afgelegd huisbezoek op 8 mei 2013 op het gba-adres van appellant, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 10 mei 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of ondeugdelijk is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister zich op grond van de bevindingen in het rapport op het standpunt stellen dat appellant niet op het gba-adres woonachtig was. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de verklaring van de hoofdbewoner op grond van de enkele stelling van appellant dat de hoofdbewoner de Nederlandse taal niet machtig is. Uit de verklaringen van de hoofdbewoner kan niet worden opgemaakt dat hij het doel of de vragen van de controleurs niet heeft begrepen. Daarnaast heeft hij uit zichzelf te kennen gegeven dat appellant de subsidie graag wilde hebben en dat er niets van appellant aanwezig was. Hierbij is van belang geacht dat een van de controleurs in een nadere toelichting heeft verklaard dat de hoofdbewoner voldoende begreep wat hem werd gevraagd en voorgehouden en dat de hoofdbewoner toen de verklaring werd voorgelezen, knikte en bevestigde met ja in de Nederlandse taal. De door de hoofdbewoner ondertekende verklaring is voorts niet van een zodanig complex Nederlands dat het daarom ongeloofwaardig zou zijn dat de hoofdbewoner deze verklaring heeft afgelegd. De hoofdbewoner heeft verklaard dat appellant geen sleutel van de woning heeft, geen eigen kamer heeft, dat er geen persoonlijke spullen van appellant in de woning aanwezig zijn, dat alle spullen van appellant in de woning van zijn moeder liggen en dat appellant nooit mee-eet op het gba-adres. De stelling van appellant dat de controleurs ten onrechte niet de woning hebben bezichtigd wordt door de rechtbank niet gevolgd omdat voor een dergelijk onderzoek geen aanleiding bestond, nu de hoofdbewoner uitdrukkelijk heeft verklaard dat er geen spullen van appellant aanwezig waren. Dit geldt eveneens voor een bezichtiging van de woning van de moeder van appellant. Wanneer wordt geconstateerd dat appellant niet woont op het gba-adres, behoeft niet nader te worden onderzocht waar hij dan wel zou wonen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat de verklaring van de hoofdbewoner, en daarmee het rapport, dient te worden uitgesloten als bewijsmiddel. In dit verband heeft appellant zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de hoofdbewoner de Nederlandse taal niet, dan wel onvoldoende machtig was. Volgens appellant is het daarom niet uit te sluiten dat de hoofdbewoner het doel van de controle niet heeft begrepen. Door ervan uit te gaan dat een tolk niet nodig zou zijn, heeft de minister een onaanvaardbaar risico genomen. De controleurs hebben niet met zekerheid kunnen vaststellen dat de hoofdbewoner de Nederlandse taal voldoende machtig was om de inhoud en de strekking van het huisbezoek en van zijn verklaring te kunnen begrijpen. Omdat de bewijsplicht bij de minister ligt, had deze moeten aantonen dat de hoofdbewoner de door hem ondertekende verklaring, voor wat betreft de strekking, de inhoud en het doel van het huisbezoek, heeft begrepen. Verder heeft appellant gesteld dat de controleurs ten onrechte enkel zijn afgegaan op de verklaring van de hoofdbewoner. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid hadden de controleurs ook de woning en de kamers dienen te bezichtigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gba staat of staan ingeschreven.
4.1.3.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de gba.
4.1.4.De vraag waar een studerende woont als bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000 moet worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.