ECLI:NL:CRVB:2015:4926
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam over haar recht op een WGA-vervolguitkering. Appellante, die sinds 21 september 2010 arbeidsongeschikt is door rug- en psychische klachten, heeft in 2012 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een wijzigingsformulier in 2013 heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld en verschillende besluiten genomen over de hoogte en duur van haar uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, wat leidde tot een bestreden besluit van het Uwv dat gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar concentratie- en geheugenproblemen. Ze stelt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet juist is en dat haar klachten, waaronder fibromyalgie, niet goed zijn beoordeeld. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht de beroepsgrond heeft verworpen dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een medisch deskundige, omdat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hebben overwogen en de FML een juist beeld geeft van appellantes beperkingen. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.