ECLI:NL:CRVB:2015:4923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
14/1023 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,13%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn gehoor-, evenwichts- en psychische klachten. Hij voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct was en dat hij slechts in staat was tot aangepaste arbeid gedurende twee uur per dag, zoals aangegeven door het revalidatiecentrum Blixembosch.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 december 2015 behandeld. Tijdens de zitting is appellant verschenen met bijstand van zijn advocaat, mr. M.J. Aanen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen als voldoende onderbouwd en inzichtelijk beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de voorgehouden functies.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1023 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
13 januari 2014, 13/2894 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.J. Aanen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 oktober 2012 vastgesteld dat appellant vanaf 29 oktober 2012 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is daarbij vastgesteld op 60,13%.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 maart 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen geen reden te hebben om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv. Die verzekeringsartsen hebben bij hun oordeel kenbaar rekening gehouden met de medische informatie van de behandelend sector van appellant. De rechtbank ziet - gelet ook op de inzichtelijke en plausibele motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 juli 2013 - geen grond voor het oordeel dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid, neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2013, niet juist zouden zijn vastgesteld. Appellant heeft zijn gronden van beroep op dit punt ook niet met medische stukken onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de voorgehouden functies. Door het Uwv is voldoende toegelicht waarom appellant die functies ondanks diverse signaleringen toch kan vervullen. Het Uwv heeft appellant met ingang van 29 oktober 2012 terecht een uitkering ingevolge de Wet WIA toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
3.1.
In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat er in de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn gehoor-, evenwichts- en psychische klachten. Voorts heeft het Uwv ten onrechte voor appellant geen urenbeperking aangenomen, omdat er voor hem in de visie van het revalidatiecentrum Blixembosch geen mogelijkheden bestonden om door training/begeleiding de beperkingen te verminderen. Dat revalidatiecentrum achtte appellant slechts in staat tot het verrichten van aangepaste arbeid gedurende twee uur per dag. Omdat de FML niet juist is, zijn ook de voorgehouden functies niet passend. Door de arbeidsdeskundige van het Uwv is voorts geen rekening gehouden met het feit dat appellant slechts 1,57 m lang is, waardoor hij zich moet overstrekken bij bijvoorbeeld reiken en strekken. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de functies vanwege zijn gehoorprobleem en tinnitus niet geschikt zijn, heeft hij een rapport van arbeidsdeskundige J. Kijvekamp van
22 mei 2015 ingebracht waarin is beargumenteerd dat de functies met Standaard Beroepenclassificatiecodes (SBC-Codes) 1111180 en 267050 niet voor appellant geschikt zijn. Voorts acht Kijvekamp de functieduiding onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat er geen overleg heeft plaatsgevonden met de arbeidsdeskundig analist en de verzekeringsarts waar dat wel in de rede lag.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern gelijk aan hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep terecht ongegrond verklaard.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 februari 2013, waarin na zorgvuldig onderzoek tot de conclusie is gekomen dat de door de verzekeringsarts vastgestelde en in de FML neergelegde medische beperkingen - behoudens aangaande het beoordelingspunt “3.7 Geluidsbelasting” - geen wijziging behoeven. In haar in hoger beroep ingezonden rapport van 3 april 2014 gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep J. Jonker nog eens expliciet in op de essentie van door appellant in hoger beroep zeer uitvoerig beargumenteerde gronden. Terecht merkt die verzekeringsarts op dat appellant zijn bezwaren niet met niet eerder in ogenschouw genomen medische gegevens heeft onderbouwd. Die verzekeringsarts wijst erop dat reeds in eerdere rapporten van verzekeringsgeneeskundige aard uitgebreid is ingegaan op het aspect van reiken in het licht van de lengte van appellant. Zij verwijst naar de eerder opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep H. Häuser, waaronder dat van 19 juli 2013. In die eerdere rapporten motiveert die verzekeringsarts adequaat waarom een mogelijke storing aan het evenwichtsorgaan bij appellant niet tot verdergaande beperkingen leidt, omdat het bij hem gaat om een eenzijdige storing aan dat orgaan, rechts. Hij stelt voorts terecht dat het aspect reiken in het kader van het zogeheten CBBS-systeem precies is omschreven en gedefinieerd. Beperkingen voor reiken op grond van een weliswaar korte, maar nog steeds normale lichaamslengte zijn volgens Häuser medisch niet te onderbouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Jonker motiveert voorts inzichtelijk en overtuigend dat ook met de psychische klachten in de FML in voldoende mate rekening is gehouden. Ook de behandelend psychiater van appellant is blijkens zijn brief van 19 april 2012 van oordeel dat de mogelijkheden op de arbeidsmarkt weliswaar beperkt zullen zijn, maar dat het verrichten van aangepast werk te prefereren is boven een volledige afkeuring. Beide verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben de door appellant op basis van de visie van het revalidatiecentrum Blixembosch geclaimde urenbeperking expliciet bij hun beoordeling betrokken. Verzekeringsarts Jonker concludeert in haar rapport van 3 april 2014 dat op grond van energetische redenen noch vanwege verminderde beschikbaarheid of om redenen van preventieve aard er indicatie bestaat voor een urenbeperking.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusies van de verkeringsartsen bezwaar en beroep te twijfelen. Voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk. Appellant heeft een dergelijk rapport in hoger beroep niet overgelegd.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 25 februari 2013 is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat appellant ook medisch gezien in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat met de uitgebrachte rapporten van arbeidskundige aard op inzichtelijke wijze en toereikend is gemotiveerd - op bepaalde punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep - waarom de functies - gezien de daarin voorkomende signaleringen - toch voor appellant geschikt zijn. Met het uitgebreide rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 augustus 2013 weerlegt die arbeidsdeskundige per beoordelingspunt op inzichtelijke wijze de door appellant tegen de geschiktheid van de functies opgeworpen bezwaren onder meer ook op het punt van reiken. In het in hoger beroep ingebrachte rapport van 29 april 2014 vermeldt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat er geen redenen zijn om een ander standpunt in te nemen.
4.5.
In reactie op het rapport van Kijvekamp vermeldt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 juni 2015 onder meer dat in de functie met SBC-code 111180 geen intensieve concentratie op ingewikkelde taken of bij meerdere taken tegelijkertijd voorkomt. Ten aanzien van de functie met SBC-code 267050 merkt hij op dat de duizeligheidsklachten bij appellant een gevolg zijn van beperkingen aan het labyrint. In verband hiermee is appellant beperkt voor snelle bewegingen van het hoofd. Deze komen in die functie niet voor. Hij ziet geen reden om een ander standpunt in te nemen. In zijn rapport van 14 juli 2015 voegt hij hieraan toe dat er in de bezwaarfase op 7 maart 2013 overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor nader overleg met de arbeidsdeskundig analist is geen aanleiding geweest, omdat er op basis van de aanwezige informatie een duidelijk beeld aanwezig was.
4.6.
De situatie van appellant is anders dan de situatie in de uitspraak van 28 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3776. In de situatie in deze uitspraak had de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn toelichting op de eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies toegelicht dat het niet bij alle functies te vermijden is dat (harde) industriële geluiden voorkomen, maar dat het dragen van gehoorbeschermers mogelijk is. In de functies die voor appellant zijn geselecteerd komen geen signaleringen voor bij beoordelingspunten “ 2.2. Horen” en “3.7 Geluidsbelasting”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bovendien in het rapport van 14 maart 2013 opgemerkt dat er functies zijn geselecteerd waarin geen zeer harde geluiden voorkomen.
4.7.
Het uit de voorgehouden voorbeeldfuncties voortvloeiende verdienvermogen afgezet tegen het inkomen dat appellant in de maatmanarbeid zou hebben verdiend als hij daarvoor niet arbeidsongeschikt was geworden laat een verlies aan - in de bezwaarprocedure gecorrigeerd - verdienvermogen zien van 61,01%. De rechtbank komt dan ook met recht tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van
29 oktober 2012 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
4.8.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK