ECLI:NL:CRVB:2015:4923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,13%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn gehoor-, evenwichts- en psychische klachten. Hij voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct was en dat hij slechts in staat was tot aangepaste arbeid gedurende twee uur per dag, zoals aangegeven door het revalidatiecentrum Blixembosch.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 december 2015 behandeld. Tijdens de zitting is appellant verschenen met bijstand van zijn advocaat, mr. M.J. Aanen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen als voldoende onderbouwd en inzichtelijk beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de voorgehouden functies.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.