ECLI:NL:CRVB:2015:4906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
14-6150 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loongerelateerde WGA-uitkering bij arbeidsongeschiktheid van 58,26% en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die een loongerelateerde WGA-uitkering aanvroeg, was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 30 november 2013 recht had op een WGA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 44,64%. Appellante voerde aan dat haar gezondheidstoestand onvoldoende was meegewogen in de besluitvorming, en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Tijdens de zitting op 7 december 2015 werd appellante bijgestaan door haar medisch adviseur en een dermatoloog. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft de besluiten van het Uwv beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het bestreden besluit I, dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,64% vaststelde, vernietigd moest worden. Het Uwv had echter op 26 november 2015 het bestreden besluit I gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58,26%. De Raad oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante aan het bovenlichaam en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. De beroepsgrond van appellante dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend waren, werd verworpen.

De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.280,12. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/6150 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
29 september 2014, 14/1146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2015. Appellante is verschenen met bijstand van J.A.M. Houberg en vergezeld van medisch adviseur drs. D.C. Heijstek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 30 november 2013 op grond van artikel 54 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 44,64%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 februari 2014 (bestreden besluit I), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 44,44%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Zij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met haar gezondheidstoestand. Zij lijdt aan pijnklachten en vermoeidheid als gevolg van een lymfoedeem aan de rechterarm bij een status na mammacarcinoom en wordt hiervoor behandeld. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. De door appellante ingeschakelde medisch adviseur heeft meer beperkingen alsmede een verdergaande urenbeperking aangenomen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van de medisch adviseur niet gevolgd. Als gevolg van haar klachten is appellante in het geheel niet in staat om deel te nemen aan enige vorm van arbeid. Appellante is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De belasting van die functies gaat appellantes belastbaarheid te boven. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een rapport van
29 augustus 2014 van medisch adviseur Heijstek, een rapport van 21 augustus 2014 van revalidatiearts drs. G.M.M. Winnubst en brieven van haar behandelende dermatologen. Uit deze informatie wordt volgens appellante duidelijk dat haar klachten van een dusdanige intensiteit zijn dat zij niet in staat is die functies te vervullen. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ter zitting heeft toegezegd een deskundige in te zullen schakelen, maar daarvan ongemotiveerd heeft afgezien.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Nadien heeft het Uwv bij besluit van 26 november 2015 het bestreden besluit I gewijzigd en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 58,26%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 26 november 2015 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit I geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van
26 november 2015 (bestreden besluit II).
4.2.
Blijkens bestreden besluit II handhaaft het Uwv bestreden besluit I niet. Dit besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten.
4.3.
Voor zover de gronden van appellante betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 18 februari 2014. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op appellantes gezondheidstoestand. Hetgeen appellante heeft aangevoerd vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.4.
Appellante beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij wordt echter in staat geacht om licht werk te doen, waarbij de rechter dominante arm niet intensief gebruikt wordt en waarbij geen langdurige statische belastingen voorkomen. In verband met verminderde beschikbaarheid vanwege frequente behandelingen is er tevens een urenbeperking noodzakelijk voor 6 tot
7 uur per dag en 30 uur per week. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
4.5.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellante geen medische informatie ingebracht die doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de vermelde informatie van de medisch adviseur, revalidatiearts en dermatologen is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid. Uit de informatie van de behandelaars komt naar voren dat het volume van het lymfoedeem licht schommelt, hetgeen bij toename leidt tot een gewichtsverschil in appellantes armen. De verzwaarde rechterarm geeft pijnklachten aan de arm en schouderregio alsmede vermoeidheidsklachten. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben in hun rapporten van 18 februari 2014, 9 september 2014 en 1 december 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er in het geval van appellante geen (functionele) eenarmigheid is en dat in de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellante aan het bovenlichaam. De door de medisch adviseur aangenomen verdergaande beperkingen worden niet onderbouwd door de informatie van appellantes behandelaars. Voor een verdergaande urenbeperking dan is aangenomen bestaat evenmin aanleiding omdat met de aangenomen beperkingen reeds voldoende rekening is gehouden met de verminderde belastbaarheid van appellante op energetisch gebied. Bij een gelijkblijvende aandoening die niet erger zal worden, is evenmin aanleiding een verdergaande urenbeperking op preventieve gronden aan te nemen. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het aldus onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
4.6.
Gezien hetgeen in 4.5 is overwogen bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. De rechtbank was evenmin gehouden een medische deskundige te benoemen. Van enige toezeggingen door de rechtbank ter zitting van de rechtbank is niet gebleken.
4.7.
De beroepsgrond van appellante dat de ten aanzien van haar geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn, slaagt niet. Gewezen wordt op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 februari 2014 en het rapport van 19 november 2015 dat ter beantwoording van de vraagstelling van de Raad van 9 november 2015 is ingebracht. In deze rapporten wordt inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellante verstrekte informatie van de medisch adviseurs en haar behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Voorts moet appellante blijkens de toelichting van het Uwv ter zitting in staat worden geacht in de functie van portier/toezichthouder bezoekers van een museum in eenvoudig Engels en Duits te kunnen verwijzen, nu appellante blijkens de gedingstukken in staat is in het Duits en (matig) Engels te communiceren.
4.8.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 slaagt het beroep tegen bestreden besluit II niet.
5.1.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. In de aard en omvang van de onderhavige zaak zijn niet die duidelijke aanknopingspunten gelegen die nodig zijn om een uitzondering te rechtvaardigen op hetgeen in het Besluit proceskosten bestuursrecht als de gebruikelijke wegingsfactor - gemiddeld - is aangegeven. Appellantes niet nader onderbouwde standpunt dat het een zaak van meer dan gemiddeld gewicht betreft, slaagt niet.
5.2.
De voor verleende rechtsbijstand te vergoeden kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Van gemaakte proceskosten in bezwaar is niet gebleken. De aan de gemachtigde van appellante in rekening gebrachte kosten van het rapport van de behandelend dermatoloog van € 75,12 komen voor vergoeding in aanmerking. De gevraagde vergoeding voor het inschakelen van de medisch adviseur en revalidatiearts heeft appellante niet onderbouwd. In totaal is toe te wijzen een bedrag van € 2.280,12.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 februari 2014 (bestreden besluit I) gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 november 2015 (bestreden besluit II) ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.280,12;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK