ECLI:NL:CRVB:2015:490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
13-4203 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldige beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder als reachtruckchauffeur en productiemedewerker werkte, had zich op 21 oktober 2010 ziek gemeld vanwege klachten aan haar rechter knie en rugklachten. Het Uwv concludeerde op basis van een medisch onderzoek dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de behandelend artsen, waaronder een orthopeed en een revalidatiearts, in hun beoordeling hebben betrokken. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts op inzichtelijke wijze had gemotiveerd dat appellante de geduide functies met haar beperkingen kon verrichten. Zelfs als de functie van postbesteller buiten beschouwing zou worden gelaten vanwege het gebruik van het medicijn Lyrica, waren er voldoende andere functies beschikbaar om de schatting van het Uwv te onderbouwen.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet voldoende waren om de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg te weerleggen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidsdeskundige op een duidelijke manier had gemotiveerd dat appellante in staat was om de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dan ook de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af.

Uitspraak

13/4203 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juni 2013, 13/117 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.W. Kok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, advocaat en kantoorgenoot van
mr. Kok. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als reachtruckchauffeur en
productiemedewerker sterilisatie medische instrumenten. Op 21 oktober 2010 heeft zij zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens klachten aan haar rechter knie. Later zijn daar rugklachten bijgekomen.
1.2.
Bij besluit van 4 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 18 oktober 2012 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 4 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van het beroep in essentie herhaald. Appellante stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek naar haar klachten onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Verder is volgens appellante de informatie van haar behandelend anesthesioloog E. Weingartz en het gebruik van medicijn Lyrica niet in de beoordeling betrokken. Dit impliceert dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op onjuiste wijze is vastgesteld. Voorts heeft zij aangevoerd dat er ten onrechte na het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. In hoger beroep heeft appellante verslagen van röntgen- en MRI-onderzoeken overlegd en op basis hiervan een verzoek gedaan tot het instellen van een deskundigenonderzoek.
3.2.
In verweer heeft het Uwv gemotiveerd verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van de in hoger beroep door appellante ingediende rapporten van röntgen- en MRI-onderzoeken, heeft het Uwv een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 augustus 2013 ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en bij zijn onderzoek informatie van de behandelend orthopeed, A. van Ooij, en revalidatiearts, H.J. Blanken, betrokken. Vanwege de rugklachten en de klachten aan de rechter knie zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 3, 4 en 5 van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie, de hoorzitting bijgewoond en appellante aansluitend onderzocht. Op grond van zijn onderzoeksbevindingen heeft hij de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Er is geen aanleiding om dit onderzoek onzorgvuldig te achten of te oordelen dat de uitkomsten van het onderzoek ontoereikend zijn gemotiveerd. De beschikbare medische informatie is kenbaar betrokken in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de bevindingen zijn op inzichtelijke wijze gerapporteerd. Voorts heeft de rechtbank terecht gesteld dat de in beroep ingebrachte brief van anesthesioloog E. Weingartz van 9 april 2013 geen aanknopingspunten biedt om van dit oordeel af te wijken. Uit deze brief blijkt dat eerst op of omstreeks 22 april 2013, derhalve ruim na de datum in geding, met het gebruik van het medicijn Lyrica zal worden gestart. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het gebruik van dit medicijn opgemerkt dat voor zover appellante bijwerkingen krijgt, zij dan niet mag autorijden, maar dat de bijwerkingen meestal na een week zijn verdwenen.
4.2.
De door appellante in hoger beroep overgelegde verslagen van röntgen- en
MRI-onderzoeken kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Uit die verslagen leidt de Raad af dat bij appellante weliswaar sprake is van forse afwijkingen met name aan de rechter knie, maar uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet dat deze informatie bij hun onbekend was. Die informatie stemt immers, voor wat de knieklachten betreft, voor een belangrijk deel overeen met hetgeen is vermeld in het rapport van 18 juni 2012 van de orthopedisch chirurg Van Ooij. Met recht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie van 29 augustus 2013 op deze verslagen er op gewezen, dat een nadere specialistische duiding en onderbouwing bij de hier bedoelde verslagen ontbreekt. Nu appellante in hoger beroep anderszins geen nadere medische gegevens heeft ingezonden ter ondersteuning van haar standpunt, ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML te lichte beperkingen zijn opgenomen. Voor een nader onderzoek door een deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
4.3.
Ten aanzien van appellantes beroepsgrond dat in bezwaar ten onrechte geen arbeidsdeskundige beoordeling heeft plaats gevonden, herhaalt de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 3 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9061, zijn oordeel dat het heroverwegingskarakter van de bezwaarprocedure niet met zich brengt dat de arbeidskundige aspecten van het primaire besluit in iedere bezwaarprocedure beoordeeld dienen te worden door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Indien er geen expliciete arbeidskundige bezwaren zijn aangevoerd of op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld dat de geselecteerde functies voldoen aan de aangegeven beperkingen en/of andere vastgestelde voorwaarden dan wel dat de rekenkundige beoordeling juist is uitgevoerd, behoeft de zaak niet te worden voorgelegd aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellante heeft in het onderhavige geval geen expliciete arbeidskundige gronden aangevoerd. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 4 september 2012 en in zijn aanvullende rapport van
23 oktober 2012 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat appellante de geduide functies met haar beperkingen kan verrichten. Met betrekking tot de geduide functie besteller post/pakketten (Sbc-code 282102) heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook in het geval deze functie buiten beschouwing zou moeten worden gelaten in verband met gebruik van het medicijn Lyrica, voldoende functies resteren om de schatting van het Uwv te kunnen dragen.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) S.K. Dekker
JvC