ECLI:NL:CRVB:2015:49
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellant, die na het overlijden van zijn echtgenote een uitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellant, geboren in 1958, was eerder arbeidsongeschikt verklaard na een ongeval in 1999, maar na herbeoordelingen door het Uwv werd zijn arbeidsongeschiktheid in 2006 vastgesteld op 15 tot 25%. In 2011, na de 18e verjaardag van zijn zoon, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) de nabestaandenuitkering beëindigd, omdat appellant minder dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Svb.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de Svb de ernst van zijn beperkingen door chronische pijnklachten onderschat. De Raad heeft neuroloog E.M.H. van den Doel als deskundige benoemd, die concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking. De Raad oordeelde dat de deskundige zorgvuldig onderzoek had verricht en dat zijn bevindingen consistent waren met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2011. De Raad volgde de conclusies van de deskundige en oordeelde dat de Svb voldoende had gemotiveerd waarom appellant in staat werd geacht om de werkzaamheden te verrichten die aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies waren verbonden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.