ECLI:NL:CRVB:2015:49

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
12-5241 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellant, die na het overlijden van zijn echtgenote een uitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellant, geboren in 1958, was eerder arbeidsongeschikt verklaard na een ongeval in 1999, maar na herbeoordelingen door het Uwv werd zijn arbeidsongeschiktheid in 2006 vastgesteld op 15 tot 25%. In 2011, na de 18e verjaardag van zijn zoon, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) de nabestaandenuitkering beëindigd, omdat appellant minder dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Svb.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de Svb de ernst van zijn beperkingen door chronische pijnklachten onderschat. De Raad heeft neuroloog E.M.H. van den Doel als deskundige benoemd, die concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking. De Raad oordeelde dat de deskundige zorgvuldig onderzoek had verricht en dat zijn bevindingen consistent waren met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2011. De Raad volgde de conclusies van de deskundige en oordeelde dat de Svb voldoende had gemotiveerd waarom appellant in staat werd geacht om de werkzaamheden te verrichten die aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies waren verbonden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5241 ANW
Datum uitspraak: 16 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 augustus 2012, 12/846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2014. Appellant is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Verbraaken-Vooys. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
De Raad heeft aanleiding gezien neuroloog E.M.H. van den Doel als deskundige aan te wijzen. Deze heeft rapport uitgebracht.
Namens appellant is een reactie op dit rapport van van neuroloog J.U.R. Niewold overgelegd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1958, is eind 1999 na een ongeval uitgevallen voor zijn werk als sociotherapeut. Aan appellant is vervolgens door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij is vastgesteld dat appellant vanwege zijn medische beperkingen niet meer dan twintig uren per week kon werken. Na een herbeoordeling is appellant door het Uwv vanaf 2006 een WAO-uitkering toegekend die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In de theoretische schatting die aan deze beslissing ten grondslag ligt, is geen medische urenbeperking in aanmerking genomen.
1.2.
In 2002 is de echtgenote van appellant overleden. Omdat appellant een minderjarige zoon had die tot zijn huishouden behoorde, heeft de Svb vervolgens op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) een halfwezenuitkering en een nabestaandenuitkering aan appellant toegekend.
1.3.
Bij brief van 13 maart 2011 heeft appellant de Svb verzocht om de hem toegekende nabestaandenuitkering na de 18e verjaardag van zijn zoon niet te beëindigen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft appellant gesteld dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat de aan hem toegekende nabestaandenuitkering per 1 juli 2011 wordt beëindigd op de grond dat zijn zoon op 1 juni 2011 de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en is gebleken dat appellant minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een negatief advies van het Uwv ten grondslag, dat is gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De in aanmerking genomen medische beperkingen van appellant zijn door de ingeschakelde verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2011.
1.5.
Tegen het besluit van 10 juni 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van 16 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar een rapport van een geraadpleegde verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een geraadpleegde arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de Svb de ernst onderschat van de beperkingen die hij ervaart door chronische pijnklachten. Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellant een expertise overgelegd van neuroloog Niewold van 3 december 2012. Niewold heeft daarin te kennen gegeven dat er naar zijn mening in de FML van 11 mei 2011 ten onrechte geen medische urenbeperking opgenomen is.
3.2.
De Raad heeft aanleiding gezien om neuroloog Van den Doel te benoemen tot onafhankelijk deskundige. Deze heeft kennis genomen van de relevante gedingstukken, appellant onderzocht, en de Raad bij rapport van 29 juli 2014 verslag gedaan van zijn onderzoeksbevindingen. Hierbij heeft Van den Doel te kennen gegeven dat er geen deugdelijke medische grond is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 1 juli 2011, in de FML van 11 mei 2011 is overschat, zodat hij zich met deze FML kan verenigen. Voor een urenbeperking bestaat volgens Van den Doel geen medische noodzaak.
3.3.
Namens appellant is een reactie van 29 juli 2014 van neuroloog Niewold overgelegd op het onder punt 3.2 genoemde rapport. Daarin heeft Niewold herhaald dat er naar zijn mening in de FML van 11 mei 2011 ten onrechte geen medische urenbeperking opgenomen is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De motivering die de door de Raad benoemde deskundige Van den Doel aan zijn bevindingen ten grondslag heeft gelegd, is duidelijk. Zijn rapport geeft blijk van zorgvuldig onderzoek dat is verricht in overeenstemming met de KNMG-richtlijn medische specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband. Het is inzichtelijk, consistent en concludent. Er is dan ook geen grond om de door Van den Doel getrokken conclusies niet te volgen. Van den Doel is het eens met de FML van 11 mei 2011 en de medische beoordeling die aan deze FML ten grondslag ligt. Hij ziet, evenmin als de in opdracht van de Svb ingeschakelde verzekeringsartsen, aanleiding voor een medische urenbeperking op energetische of preventieve gronden. Daarbij wordt aangetekend dat het feit dat er geen aanleiding wordt gezien voor een medische urenbeperking, niet betekent dat de Svb geen rekening houdt met de beperkingen die appellant ervaart door chronische pijnklachten. In de FML van 11 mei 2011 zijn namelijk in verband met deze klachten reële medische beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd. Een medische urenbeperking is pas aan de orde indien het stellen van andere beperkingen niet toereikend is. Daarvan is blijkens het rapport van Van den Doel geen sprake. Aan de inschatting van de door appellant ingeschakelde neuroloog Niewold dat appellant om medische redenen niet in staat is om gedurende meer dan vier uur per dag en twintig uur per week arbeid te verrichten, kan bij deze beoordeling van het hoger beroep van appellant geen doorslaggevende betekenis worden gehecht. Daartoe wordt overwogen dat de inschatting van Niewold uitsluitend is gebaseerd op een anamnese en het dagverhaal van appellant. Evenmin is van doorslaggevende betekenis dat verzekeringsartsen van het Uwv eerder tot het oordeel kwamen dat appellant gedurende niet meer dan twintig uur per week kon werken. Dat oordeel had betrekking op een andere datum dan de datum in geding.
4.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft appellant in hoger beroep geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb door middel van de ingebrachte rapportages toereikend heeft gemotiveerd waarom appellant - uitgaande van de FML van 11 mei 2011 - in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies.
5. Wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli
JvC