ECLI:NL:CRVB:2015:4899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
12/6251 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering na laattijdige aanvraag en medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1972, op 16 september 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Deze aanvraag werd afgewezen op 25 november 2011, waarna appellante bezwaar maakte. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond op 17 oktober 2012. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij nooit over een relevante verdiencapaciteit heeft beschikt en dat er beperkingen waren in de jaren negentig, zoals aangegeven door een verzekeringsarts. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de aanvraag laattijdig was, aangezien deze pas 22 jaar na haar 17e verjaardag werd ingediend. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen medisch objectiveerbare beperkingen konden worden vastgesteld op het 17e/18e levensjaar van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 december 2015.

Uitspraak

12/6251 WWAJ
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
17 oktober 2012, 12/576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie op een vraag van de Raad ingestuurd.
Mr. G.B. de Jong, advocaat, heeft bericht dat hij opvolgend gemachtigde is van Dieters.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. De Raad heeft een vraag voorgelegd aan het Uwv waarop het Uwv heeft gereageerd met een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Namens appellante is een reactie ingestuurd. Het Uwv heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 13 november 2015. Voor appellante is verschenen mr. E.J. Luursema, kantoorgenoot van mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1972, heeft op 16 september 2011 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd en daarvan een rapport opgemaakt, gedateerd 23 november 2011. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, een anamnese afgenomen en appellante psychisch onderzocht. De verzekeringsarts vermeldt in het rapport onder meer het volgende:
“Vanuit het dossier, welke ik uitgebreid heb doorgenomen, komt naar voren dat ze (appellante) in 1993 uitvalt voor administratief werk vanwege diverse klachten die psychisch geduid worden. In 1994 geeft ze bij de WAO beoordeling aan dat de klachten spelen vanaf november 1990 en dat ze daarvoor gezond was. Hetgene wat zij in november 1990 benoemde als oorzaak van de klachten, komt in latere medische informatie naar voren als problematiek. In die zin lijkt hetgeen toen is opgeschreven consistent. (…) Heden geeft ze aan dat ze al voor 1988 klachten had die haar schoolprestaties deden afnemen. Uiteindelijk haalde ze na 4 jaar een LBO diploma en deed ze tot 1991 LEAO en haalde ze certificaten. Ze was normaal op school en liep
4 dagen/week stage. Het wordt mij niet goed duidelijk wat dan haar beperkingen toen waren. Ze heeft het wel over psychische klachten, maar beperkingen worden niet geheel duidelijk, mogelijk niet omdat dit gaat over een periode van 20-22 jaar geleden.”
1.2.
De aanvraag van appellante is afgewezen bij besluit van 25 november 2011. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 november 2011 is ongegrond verklaard bij besluit van 23 april 2012 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat retrospectief vastgesteld moet worden, met verwijzing naar het nagenoeg ontbreken van een arbeidsverleden en het feit dat zij is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen door de Sociale Dienst, dat zij nimmer over een relevante verdiencapaciteit heeft beschikt. De GAK-verzekeringsarts Van Oeveren heeft in de jaren negentig aangegeven dat op de relevante data sprake is van beperkingen.
3.2.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van 7 mei 2015 ingebracht en daarin een beoordeling gegeven over de medische situatie van appellante tussen haar 17ᵉ en 18e verjaardag, van [geboortedatum] 1989 tot [geboortedatum] 1990. De verzekeringsarts geeft in het rapport te kennen dat het medisch dossier diverse rapporten bevat van onder meer verzekeringsartsen en van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een brief van de waarnemend huisarts. Het dossier bevat twee verwijzingen naar klachten in 1990 maar er is geen inhoudelijke medische informatie over de situatie van appellante rond haar
17e en 18e verjaardag en er zijn geen gegevens van behandelaars ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de beoordeling van de primaire verzekeringsarts volledig en zorgvuldig en ziet geen aanleiding tot een afwijkende conclusie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Zoals is uiteengezet in de uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellante is geboren in 1970, hoewel zij haar aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van haar aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.1.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2.
De vraag die in dit geding beantwoord moet worden is of appellante vanaf [geboortedatum] 1989, de dag waarop zij 17 is geworden, 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
4.3.
De vaststelling van arbeidsongeschiktheid van appellante is problematisch omdat sprake is van een zeer laattijdige aanvraag nu appellante eerst 22 jaar na haar 17ᵉ levensjaar een aanvraag om een Wajong-uitkering heeft ingediend. Uit vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240) volgt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico moet blijven van degene die (alsnog) een aanvraag indient. Vastgesteld moet worden dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben verricht en alle beschikbare relevante informatie in hun onderzoek hebben betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van 23 november 2011 en 7 mei 2015 volgt dat geen medisch objectiveerbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek kunnen worden vastgesteld op het 17ᵉ/18ᵉ levensjaar van appellante. Er zijn geen aanwijzingen dat appellante vanaf
[geboortedatum] 1989, de dag waarop zij 17 is geworden, 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. De informatie van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Van der Vaart en de (waarnemend) huisarts Snijder, beide uit 2006, leiden niet tot een ander oordeel. Ook uit het rapport van de verzekeringsgeneeskundige Van Oeveren van 13 mei 1994 blijkt niet dat bij appellante op [geboortedatum] 1989 sprake was van medisch objectiveerbare beperkingen. Van Oeveren schrijft in zijn rapport dat appellante, daarnaar gevraagd, vertelt dat ze vroeger altijd gezond was en dat er zo rond november 1990 dingen zijn gebeurd, met name in de familie, waardoor alles veranderd is. Terecht hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat deze gebeurtenissen geen invloed hebben voor de beoordeling van de in dit geding relevante datum. Het arbeidsverleden van appellante en de vrijstelling van appellante van de sollicitatieplicht kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen onder 4.1 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP