ECLI:NL:CRVB:2015:4882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
14-7169 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het aflossingsbedrag van een geldlening verstrekt op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), in beroep ging tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland en Westerveld. De appellant had in 2012 bijstand in de vorm van een geldlening ontvangen, maar deze was met 100% verlaagd voor de duur van één maand vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In 2013 werd de bijstand beëindigd omdat de appellant niet meer woonachtig was in de gemeente. De appellant moest een bedrag van € 14.192,38 terugbetalen en er werd een maandelijks aflossingsbedrag vastgesteld. Het dagelijks bestuur had in 2014 het aflossingsbedrag herzien naar € 87,14 per maand, rekening houdend met een lening van de moeder van de appellant. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het dagelijks bestuur de Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal WWB correct had toegepast. De Raad oordeelde dat de appellant niet driemaal gestraft werd, omdat de vaststelling van de aflossingsverplichting geen bestraffend karakter had. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 12 februari 2015 ongegrond.

Uitspraak

14/7169 WWB, 15/3353 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 november 2014, 14/1630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland en Westerveld (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door E.L. Bos en
M.J. Rollman-Holterman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 5 april 2012 heeft het dagelijks bestuur appellant met ingang van 2 januari 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Vanwege tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft het dagelijks bestuur de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening en bij wijze van maatregel de bijstand met ingang van 2 januari 2012 met 100% verlaagd voor de duur van één maand. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 29 mei 2013 heeft het dagelijks bestuur de bijstand met ingang van 2 april 2013 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellant niet meer woonachtig is in de gemeente Steenwijkerland. Appellant moet de verstrekte geldlening terugbetalen, dit betreft een bedrag van € 14.192,38. Appellant heeft tegen dit besluit ook geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2013 heeft het dagelijks bestuur op verzoek van appellant een maandelijks aflossingsbedrag vastgesteld. Met ingang van 1 december 2013 moet appellant € 92,65 per maand aflossen.
1.4.
Bij besluit van 28 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2013 gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van
11 december 2013 in zoverre herzien dat de hoogte van het aflossingsbedrag is vastgesteld op € 87,14 per maand. Daarbij is rekening gehouden met een terugbetalingsverplichting van appellant in verband met een lening van zijn moeder.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Bij besluit van 12 februari 2015 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van appellant van 10 februari 2015 om een maandelijks aflossingsbedrag van € 55,59 vast te stellen, afgewezen en het aflossingsbedrag met ingang van 1 januari 2015 vastgesteld op € 87,14.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad zal desgevraagd het besluit van 12 februari 2015 om proceseconomische redenen en uit een oogpunt van definitieve geschillenbeslechting bij zijn beoordeling betrekken, nu beide partijen hiermee hebben ingestemd en voldoende samenhang bestaat met het bestreden besluit.
5.2.
Het dagelijks bestuur heeft het maandelijks aflossingsbedrag in het bestreden besluit vastgesteld op € 87,14 op grond van hoofdstuk 6, aanhef en onder a, sub 2, van de Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal WWB, IOAW, IOAZ 2013 (Beleidsregels). Uit dit hoofdstuk volgt dat bij geldleningen die zijn ontstaan als gevolg van verwijtbare gedragingen of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan de aflossing 10% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm is. Daarbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet.
5.3.
Appellant voert aan dat de Beleidsregels niet van toepassing zijn, omdat de lening is afgesloten vóór de inwerkingtreding van de Beleidsregels. Het aflossingsbedrag had dan ook moeten worden vastgesteld op de gebruikelijke 6% van de voor appellant geldende bijstandsnorm.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Beleidsregels zijn in werking getreden op 26 maart 2013 en golden dus op de datum van het besluit tot vaststelling van de maandelijkse aflossingsverplichting. Het door het dagelijks bestuur gehanteerde aflossingspercentage van 10% van de voor appellant geldende bijstandsnorm, is in overeenstemming met de Beleidsregels. De omstandigheid dat appellant de bijstand in de vorm van een lening al in 2012, en dus vóór de inwerkingtreding van de Beleidsregels, heeft geaccepteerd, maakt niet dat het besluit tot vaststelling van de hoogte van de aflossing van die lening, die dateert van na inwerkingtreding van het beleid, niet op de Beleidsregels mocht worden gebaseerd.
5.5.
De beroepsgrond dat appellant driemaal wordt gestraft doordat aan hem bijstand in de vorm van een geldlening is toegekend, aan hem een maatregel is opgelegd en een aflossingspercentage van 10% is gehanteerd, slaagt niet, reeds omdat de vaststelling van een maandelijkse aflossingsverplichting geen bestraffend karakter heeft.
5.6.
Uit 5.2, 5.4 en 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5.7.
Nu appellant geen zelfstandige gronden tegen het besluit van 12 februari 2015 heeft aangevoerd, slaagt het beroep tegen dit besluit evenmin.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 februari 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaïne

HD