ECLI:NL:CRVB:2015:4847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- L. Koper
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de (laattijdige) aanvraag om Wajong-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een (laattijdige) aanvraag om een Wajong-uitkering door appellant, geboren in 1985. Appellant heeft op 29 november 2011 een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij werk en inkomen op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Deze aanvraag werd door het Uwv op 30 december 2011 buiten behandeling gesteld. Na een nieuwe aanvraag op 11 juni 2012, waarbij een medisch onderzoek werd uitgevoerd, concludeerde het Uwv dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant in 2010 lag. De aanvraag werd afgewezen omdat de arbeidsongeschiktheid niet binnen een Wajong-verzekerde periode viel.
Appellant voerde in bezwaar aan dat zijn arbeidsongeschiktheid al voor zijn 17de verjaardag was ingetreden, mede door een problematische thuissituatie. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. In beroep bij de rechtbank Rotterdam werd het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de arbeidsongeschiktheid van appellant al per 24 mei 2002 bestond, de datum waarop hij 17 jaar werd.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellant zijn aanvraag na 1 januari 2010 had ingediend en dat deze aan de bepalingen van de Wajong 2010 moest worden getoetst. De Raad oordeelde dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat er geen periode van 52 weken doorlopende arbeidsongeschiktheid kon worden aangetoond tussen zijn 17de en 18de jaar. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had gehandeld. De Raad wees het verzoek om het inschakelen van een deskundige af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.