ECLI:NL:CRVB:2015:4839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14/3395 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen belastingschade bij niet tijdige betaling bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 mei 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellant had verzocht om vergoeding van belastingschade als gevolg van niet-tijdige uitbetaling van bijstand over de jaren 2007 en 2008. Het college had eerder de wettelijke rente vergoed, maar het verzoek om belastingschade werd afgewezen. Appellant stelde dat hij door de nabetaling in 2010 meer belasting had moeten betalen dan wanneer de bijstand tijdig was uitbetaald, en dat hij hierdoor schade had geleden van ruim € 1.800,-.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de bijstand netto was uitbetaald en dat het nadeel van het niet kunnen toepassen van de algemene heffingskorting voor rekening van de gemeente kwam. De Raad concludeerde dat appellant over de jaren 2007 en 2008 de bijstand heeft ontvangen waar hij recht op had en dat hij geen belastingschade had geleden. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 december 2015.

Uitspraak

14/3395 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 mei 2014, 13/1176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Voor appellant is
mr. Hüsen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. el Fizazi en R. Hulscher.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Naar aanleiding van nabetalingen in 2010 en 2011 van bijstand over de jaren 2007 en 2008, heeft appellant bij brief van 23 augustus 2011 het college verzocht om hem vanwege niet-tijdige betaling van bijstand de wettelijke rente en de belastingschade over de jaren 2007, 2008 en 2010 te vergoeden. Op 13 december 2011 heeft het college aan appellant de wettelijke rente tot een bedrag van € 2.511,57 vergoed.
1.2.
Bij besluit van 12 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
11 januari 2013 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om vergoeding van belastingschade over de jaren 2007, 2008 en 2010 afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kort gezegd heeft appellant betoogd dat hij belastingschade heeft geleden als gevolg van het feit dat meer belasting is geheven dan zou zijn geheven als de bijstand tijdig in 2007 en 2008 was uitbetaald en dat vanwege de nabetaling in 2010 de algemene heffingskorting niet kon worden benut. De schade beloopt volgens appellant ruim € 1.800,-.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil is beperkt tot de vraag of appellant door de niet-tijdige uitbetaling in 2010 van bijstand over de jaren 2007 en 2008 belastingschade heeft geleden.
4.2.
Op grond van artikel 19, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) (thans Participatiewet), wordt de bijstand verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verleent de inhoudingsplichtige is. De bijstand wordt als nettobedrag vastgesteld en uitbetaald. De gemeente neemt de door de belanghebbende over de bijstand verschuldigde loonbelasting en sociale verzekeringspremies voor haar rekening.
4.3.
Ter zitting heeft R. Hulscher namens het college bevestigd dat in het geval van appellant de nabetaling van de bijstand netto heeft plaatsgevonden en dat het nadeel in verband met het niet kunnen toepassen van de algemene heffingskorting in 2010 voor rekening van de gemeente is gebleven.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat appellant over de jaren 2007 en 2008 heeft gekregen waar hij recht op had en dat als gevolg van de nabetaling van bijstand in 2010 over de jaren 2007 en 2008, niet meer belasting heeft moeten betalen dan wanneer hem tijdig bijstand was verleend. Appellant heeft evenmin andere belastingschade aannemelijk gemaakt.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J van der Ham als voorzitter en M. Hillen en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A. Stuut

HD