ECLI:NL:CRVB:2015:4829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
13/5843 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en bevoegdheid tot buiten behandeling stellen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Kompas ongegrond verklaarde. Appellant had tot 29 september 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen, maar zijn bijstandsaanvraag werd niet in behandeling genomen omdat hij niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. Het dagelijks bestuur had appellant verzocht om bewijsstukken te overleggen over zijn levensonderhoud in de periode van 30 september 2011 tot en met 14 juni 2012. Appellant stelde dat hij leefde van giften van bekenden en vreemden, maar kon dit niet met bewijsstukken onderbouwen. Het dagelijks bestuur weigerde de aanvraag te behandelen en vorderde een eerder verstrekt voorschot terug.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant voldoende gegevens had overgelegd om de aanvraag te kunnen beoordelen. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan de gelegenheid moet bieden om de aanvraag aan te vullen en dat het niet meer bevoegd is om de aanvraag buiten behandeling te stellen als de fase van een inhoudelijke behandeling is aangevangen. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd werd. De Raad droeg het dagelijks bestuur op om binnen acht weken een inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen, met inachtneming van de bestuurlijke lus.

Uitspraak

13/5843 WWB-T
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 september 2013, 12/2213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen en zorg (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dassen-Vranken. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.M. Limpens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot 29 september 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. De bijstand is beëindigd omdat appellant naar een andere gemeente is verhuisd.
1.2.
Met ingang van 29 september 2011 stond appellant in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (thans: Basisregistratie personen) ingeschreven op het [adres] te [X.], gemeente Nuth. Op 11 mei 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de WWB. Bij brief van 31 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur appellant verzocht om vóór 8 juni 2012 ontbrekende gegevens over te leggen, waaronder een huurcontract, betalingsbewijzen van de huur, bankafschriften van de laatste drie maanden van zijn rekening bij de SNS Bank en bewijsstukken van zijn schulden. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens overgelegd, maar wel een huurovereenkomst, facturen en nota’s en een overeenkomst met een bank over een privé pakket en een kopie van een bankpasje.
1.3.
Op 14 juni 2012 heeft het dagelijks bestuur aan appellant op zijn verzoek een voorschot van € 250,- verstrekt.
1.4.
Bij brief van 27 juni 2012 heeft het dagelijks bestuur appellant gevraagd om vóór 5 juli 2012 bewijsstukken/verklaringen over te leggen waaruit blijkt hoe hij in de periode van
30 september 2011 tot en met 14 juni 2012 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Indien appellant heeft geleefd van bekenden, vrienden en/of familie dan dient hij dit aan te tonen door middel van getekende verklaringen. Daarbij heeft het dagelijks bestuur kenbaar gemaakt dat als appellant niet of niet op tijd deze gegevens verschaft, de aanvraag niet behandeld wordt. Bij brief van 3 juli 2012 heeft de toenmalige advocaat van appellant verzocht de hersteltermijn met één week te verlengen tot 12 juli 2012. Het dagelijks bestuur heeft dit uitstel verleend. Bij brief van 10 juli 2012 heeft die advocaat namens appellant meegedeeld dat de gevraagde bewijzen niet kunnen worden aangeleverd. Daarbij is vermeld dat appellant aan vele landgenoten en ook aan onbekenden om geld heeft gevraagd, dat hij dat ook gekregen heeft en dat appellant ook overal op straat om geld heeft gebedeld.
1.5.
Bij besluit van 25 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 november 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant niet in behandeling genomen en het verstrekte voorschot teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert samengevat het volgende aan. Appellant heeft geleefd van giften van bekenden en vreemden en hij is niet in staat om dit met bewijsstukken te ondersteunen. Wat hij niet heeft, kan hij niet overleggen. De periode vanaf september 2011 is ook niet relevant voor het vaststellen van het recht op bijstand per juli 2012. Het ligt meer voor de hand om een periode van hooguit drie maanden voorafgaande aan de datum van aanvraag bij de beoordeling te betrekken. Het dagelijks bestuur heeft bij brief van 31 mei 2012 andere gegevens opgevraagd dan in zijn brieven van 27 juni 2012. Het dagelijks bestuur heeft met name verzuimd om persoonlijk contact met appellant dan wel met zijn advocaat op te nemen, teneinde inlichtingen in te winnen. Appellant heeft dan ook niet de mogelijkheid gekregen op een andere wijze inzicht te geven in de wijze waarop hij in de kosten van levensonderhoud heeft voorzien. Ten onrechte heeft de rechtbank de psychische problematiek van appellant niet in haar afweging betrokken. Het door het dagelijks bestuur gevolgde beleid om ten onrechte verstrekte voorschotten altijd terug te vorderen gaat de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten, omdat geen mogelijkheid tot afwijking is opgenomen voor een situatie waarin een en ander geen gevolg is van een verwijtbare gedraging van de betrokkene. Het voorschot is dan ook ten onrechte teruggevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4070), is een bestuursorgaan niet meer bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen, indien gelet op de gevraagde en vervolgens overgelegde stukken en de daarop door de betrokkene gegeven toelichting, redelijkerwijs niet meer gesproken kan worden van een incomplete aanvraag. Dan is het stadium van een inhoudelijke behandeling door het bestuursorgaan aangevangen.
4.3.
Het dagelijks bestuur heeft na de aanvraag bepaald welke gegevens nodig waren voor de beoordeling daarvan en die bij appellant opgevraagd. Appellant heeft een gedeelte daarvan overgelegd. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens aan het niet overleggen van de overige onder 1.2 genoemde gegevens geen gevolgen verbonden. Daarna heeft het dagelijks bestuur een beschrijving van appellant gevraagd hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien, ondersteund met verklaringen van personen en betalingsbewijzen. Appellant heeft wel een verklaring gegeven hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien, namelijk door hulp van familie en bekenden en door bedelen. Verder gaat het hier om stukken waarover appellant nog niet beschikte, omdat die nog niet bestonden. Het gaat ook niet om een toelichting of nadere stukken in verband met eerder wel overgelegde stukken. In wezen vroeg het dagelijks bestuur hier een toelichting die appellant in een gesprek naar aanleiding van de aanvraag en de wel overgelegde stukken had kunnen geven.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het dagelijks bestuur met het opvragen van de onder 1.4 genoemde gegevens de fase van de incomplete aanvraag was gepasseerd. Dat betekent dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om de aanvraag van 11 mei 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:5 van de Awb.
4.5.
Met het oog op definitieve geschillenbeslechting wordt aansluitend het volgende overwogen. Ofschoon na de door appellant overgelegde stukken, het ontbreken van andere gevraagde stukken en zijn toelichting volgens rapportages allerlei onduidelijkheden resteren, heeft het dagelijks bestuur zich niet subsidiair op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand door schending van de inlichtingenverplichting niet is vast te stellen. Uit 4.4 volgt dat het dagelijks bestuur nu een inhoudelijk besluit op de aanvraag moet nemen. Daarom bestaat aanleiding tot toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus. Het dagelijks bestuur zal met toepassing van artikel 8:51a van de Awb opgedragen worden het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen. Ter voorlichting van partijen wordt daarbij opgemerkt dat in een dergelijke situatie de te beoordelen periode in beginsel loopt van de datum van melding of aanvraag tot het eerste inhoudelijke besluit daarop.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het dagelijks bestuur op het gebrek in het bestreden besluit binnen acht weken te herstellen door een inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.R. Schut en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.G. van den Berg

HD