ECLI:NL:CRVB:2015:4790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
14-4557 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en terugvordering op basis van woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de herziening van studiefinanciering van betrokkene, die van 1 januari 2008 tot 1 januari 2012 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had betrokkene als uitwonende studerende aangemerkt, maar na een onderzoek door de Sociale Recherche Noord-Holland Noord werd geconcludeerd dat betrokkene niet op het adres stond ingeschreven waar zij beweerde te wonen. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende en een terugvordering van een bedrag van € 10.142,64.

Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2012, maar de herziening vanaf 1 januari 2012 bleef in stand. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de verklaring van betrokkene tegenover de controleurs, dat zij nooit op het adres van haar broer heeft gewoond, geloofwaardig was en dat zij feitelijk op het ouderlijk adres woonde. De Raad concludeerde dat de Minister terecht de studiefinanciering had herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende vanaf 1 januari 2012.

De uitspraak benadrukt het belang van de juistheid van verklaringen afgelegd tegenover sociale rechercheurs en de gevolgen van het niet kunnen aantonen van een andere woonsituatie.

Uitspraak

14/4557 WSF
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 juli 2014, 12/2572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. Spel, advocaat een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Spel.

OVERWEGINGEN

1.1.1.
Betrokkene staat van 5 december 2007 tot 5 augustus 2012 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) ingeschreven onder het adres [adres 1] te [plaats] . Dit is het woonadres van de broer van betrokkene met zijn gezin. Vanaf
5 augustus 2012 staat betrokkene in de gba ingeschreven onder het ouderlijk adres
[adres 2] te [plaats] .
1.1.2.
Betrokkene heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 januari 2008 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend gekregen berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Op 13 juni 2012 hebben twee controleurs van de Sociale Recherche Noord-Holland Noord, in opdracht van appellant, onderzoek gedaan naar de woonsituatie van betrokkene. Daartoe is een huisbezoek afgelegd op het adres waaronder betrokkene op dat moment in de gba was ingeschreven om te controleren of zij op dit adres woont. In de woning op de [adres 1] te [plaats] is onderzoek gedaan en is een verklaring van betrokkene opgenomen. Van het onderzoek is op 14 juni 2012 een rapport opgemaakt. Hierin staat, onder meer, vermeld dat betrokkene heeft verklaard dat zij nooit op dit adres heeft gewoond maar daar staat ingeschreven om een uitwonendenbeurs te krijgen. De conclusie van het rapport is dat betrokkene niet woont op haar gba-adres.
1.3.
Op basis van het onder 1.2 genoemde rapport heeft appellant betrokkene bij besluit van
7 juli 2012 vanaf 1 januari 2008 alsnog als thuiswonend aangemerkt, de aan betrokkene toegekende studiefinanciering vanaf 1 januari 2008 herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en een bedrag van € 10.142,64, dat als gevolg van de herziening te veel aan betrokkene was betaald, van haar teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 11 september 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 juli 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het betreft de herziening en terugvordering over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2012, het besluit van
7 juli 2012 herroepen voor zover daarbij de studiefinanciering over de periode van
1 januari 2008 tot 1 januari 2012 is herzien en teruggevorderd en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.2.1.
Wat betreft de herziening vanaf 1 januari 2012 heeft de rechtbank het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene op 13 juni 2012 feitelijk niet woonde op haar gba-adres [adres 1] te [plaats] . Nu betrokkene voorts niet het vereiste bewijs heeft geleverd dat zij in de periode daarvoor, vanaf 1 januari 2012, feitelijk wel op dat gba-adres woonde, is appellant ingevolge de artikelen 1.1, eerste lid, artikel 1.5, eerste lid en artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepalingen luiden met ingang van
10 december 2011, terecht overgegaan tot een herziening van de studiefinanciering van betrokkene naar de norm voor een thuiswonende studerende met ingang van 1 januari 2012.
2.2.2.
Volgens de rechtbank heeft appellant de studiefinanciering van betrokkene over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2012 ten onrechte herzien. Daartoe is overwogen dat de door de controleurs opgetekende verklaring van betrokkene niet door haar is ondertekend. Ook is niet gebleken dat de verklaring haar is voorgelegd of dat ze in de gelegenheid is gesteld deze te lezen en bij akkoordverklaring te ondertekenen. Betrokkene heeft in bezwaar en beroep gemotiveerd betwist dat zij de controleurs verteld zou hebben dat zij nooit op het adres van haar broer heeft gewoond en enkel op dat adres stond ingeschreven om een beurs voor een uitwonende studerende te krijgen. Gezien de gemotiveerde betwisting kan aan de niet-ondertekende verklaring niet die betekenis worden toegekend die appellant daaraan wenst te verbinden. Ook overigens geven de stukken - los van de eigen verklaring - geen bewijs dat betrokkene in de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2012 niet op het adres [adres 1] te [plaats] woonde.
3. Het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de herziening (en terugvordering) over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2012. Onder overlegging van een door betrokkene tegenover de controleurs afgelegde en ondertekende verklaring, welke verklaring volgens appellant abusievelijk niet aan de rechtbank was overgelegd, wordt door appellant betoogd dat er een voldoende feitelijke grondslag is voor de herziening over de periode van 1 januari 2008 tot
1 januari 2012.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het partijen verdeeld houdende standpunt of betrokkene over de periode van
1 januari 2008 tot 1 januari 2012 aanspraak kon maken op een toelage naar de norm voor een uitwonende studerende moet worden beoordeeld aan de hand van de definitie van een thuiswonende respectievelijk uitwonende studerende als neergelegd in artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde tot 10 december 2011. Voor die periode wordt onder een thuiswonende studerende verstaan een studerende die woont op het adres van zijn ouders of van een van hen. Onder een uitwonende studerende wordt verstaan een studerende die niet een thuiswonende studerende is.
4.2.1.
Vastgesteld wordt dat de door appellant in hoger beroep overgelegde - door betrokkene op 13 juni 2012 tegenover de controleurs afgelegde en ondertekende - verklaring inhoudelijk overeenstemt met de door de controleurs opgetekende verklaring van betrokkene in het rapport van 14 juni 2012. In de door betrokkene ondertekende verklaring wordt tevens vermeld ‘Ik ben akkoord met de verklaring die ik eerst heb kunnen lezen, dan wel aan mij is voorgelezen’. Voorts hebben de beide controleurs ervoor getekend dat zij de verklaring naar waarheid hebben opgemaakt. Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512, mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt dient te worden gemaakt. Het standpunt van betrokkene dat de door de controleurs opgetekende verklaring niet de weergave vormt van wat zij feitelijk tegenover de controleurs heeft verklaard en zij dit destijds niet heeft onderkend omdat zij, in verband met zenuwen en doordat zij zich geïntimideerd voelde, de verklaring heeft getekend zonder deze te hebben gelezen, wordt als onvoldoende geloofwaardig gepasseerd. Indien betrokkene zich onder druk gezet voelde en daardoor niet wist waarvoor zij had getekend dan had het op haar weg gelegen kort na het ondertekenen van de verklaring daarvan bij appellant melding te maken. Naar het oordeel van de Raad moet er dan ook vanuit worden gegaan dat betrokkene tegenover de controleurs heeft verklaard dat zij nooit op het adres [adres 1] te [plaats] gewoond heeft en zij op dat adres stond ingeschreven om een uitwonendenbeurs te krijgen.
4.2.2.
Uitgaande van de juistheid van de door betrokkene tegenover de controleurs afgelegde verklaring dat zij nooit op het adres van haar broer heeft gewoond kan deze verklaring, bezien in samenhang met de omstandigheid dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat zij nooit elders dan bij haar ouders en haar broer heeft gewoond, tot geen andere conclusie leiden dan dat betrokkene in de hier aan de orde zijnde periode feitelijk op het ouderlijk adres heeft gewoond en zij gedurende die periode als een thuiswonende studerende moet worden aangemerkt.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) N. Veenstra
sg