ECLI:NL:CRVB:2015:4787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
14/4241 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor loongerelateerde WGA-uitkering na herseninfarct

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die in 2011 arbeidsongeschikt raakte door een herseninfarct, had in 2013 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 49,71% was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Gelderland bevestigde het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voerde aan dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek had verricht. Hij betwistte de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door het Uwv was opgesteld en stelde dat de geselecteerde voorbeeldfuncties te belastend voor hem waren. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende had besproken en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan de FML van het Uwv. De Raad bevestigde dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch geschikt waren voor appellant, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/4241 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
17 juni 2014, 13/6674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is verschenen, met bijstand van mr. M.J.G. Voets, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 6 juni 2011 in verband met een herseninfarct uitgevallen voor zijn werk van medewerker serviceteam A bij de Sociale Verzekeringsbank voor 35,86 uur per week.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 3 juni 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49,71%. et bezHet bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
20 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de medische belastbaarheid door de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat het doelmatig en zelfstandig handelen, alsmede handelingstempo ten opzichte van het verleden bij appellant verminderd zijn, maar dat deze nog vallen binnen de normaalwaarden. Met betrekking tot de medische urenbeperking heeft de rechtbank gewezen op de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin is vermeld dat appellant een beperkte mentale duurbelasting heeft. Echter in activiteiten waarin geen complexe informatieverwerking aan de orde is, is appellant in tijd meer belastbaar. Dat blijkt ook uit het leefschema van appellant. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. In die functies is voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft gesteld dat het Uwv onzorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft verricht. Door de restverschijnselen van een herseninfarct heeft hij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen, met name op de beoordelingspunten doelmatig en zelfstandig handelen, handelingstempo en het aantal van de te werken uren. Daartoe heeft appellant vooral gewezen op de reeds voorhanden medische stukken van RMC Groot Klimmendaal en de bedrijfsarts. In het bijzonder heeft appellant gewezen op de verschillen tussen de door de bedrijfsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de door het Uwv opgestelde FML van 28 juni 2013. Appellant heeft voorts gesteld dat de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties zowel mentaal als fysiek te belastend voor hem zijn.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van datgene wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft die beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven.
4.3.
Voorts wordt overwogen dat het tot de specifieke taak en deskundigheid van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) behoort om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Gelet op deze taak en expertise heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de bedrijfsarts opgestelde FML niet als uitgangspunt hoeven nemen bij de beoordeling van de beperkingen van appellant. In zijn rapport van 29 april 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook afdoende gemotiveerd waarom hij niet alle door de bedrijfsarts aangenomen beperkingen heeft overgenomen. De verzekeringsarts heeft daarin vermeld dat de door de bedrijfsarts opgestelde FML vooral als handvat dient in re-integratieactiviteiten. Deze FML is dus met een ander doel opgesteld dan die welke de verzekeringsarts dient op te stellen ter beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde in het kader van de Wet WIA. Dit standpunt van het Uwv is in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
13 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:762). Verder is vermeld dat de verzekeringsarts bij het opstellen van een FML niet behoort te kijken naar de praktische waarde van een FML voor het eigen werk of het aangepaste werk bij de eigen werkgever. Ook dit is een juist standpunt van het Uwv. Met betrekking tot de door appellant gewenste urenbeperking en de beperkingen voor doelmatig en zelfstandig handelen, alsmede handelingstempo, wordt verwezen naar datgene wat de rechtbank daarover heeft overwogen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, vormt geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en de daaraan verbonden deugdelijk onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd, die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de FML van 28 juni 2013. Daarom bestaat geen aanleiding om een onafhankelijk medisch onderzoek te doen instellen, zoals door appellant is verzocht.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht voor hem geschikt zijn. De rechtbank heeft in dat verband terecht gewezen op (onderdeel C van) het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 juli 2013. Daarin is naar behoren gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de aan de functies verbonden werkzaamheden fysiek van aard zijn. Het gaat daarbij om enkelvoudige en repeterende taken en vaststaande werkprocessen en -procedures, zonder veelvuldige verstoringen en onderbrekingen.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

NK