ECLI:NL:CRVB:2015:478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
14-611 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wubo-uitkering op basis van niet-erkende oorlogsgerelateerde gezondheidsklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, had een beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 20 december 2013, waarin zijn aanvraag voor een Wubo-uitkering werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de door appellant genoemde ongeregeldheden en een overval op zee niet als gebeurtenissen in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, aangezien de gezondheidsklachten van appellant niet in verband stonden met het aanvaarde oorlogsgeweld, maar voortkwamen uit andere oorzaken.

De appellant had eerder, in 2002, erkend gekregen dat hij was getroffen door oorlogsgeweld, maar zijn recente aanvraag was gebaseerd op verergerde gezondheidsklachten die hij aan een overval op zee en ongeregeldheden in zijn woonomgeving toeschreef. De Raad oordeelde dat de appellant niet direct betrokken was bij de overval en dat de vlucht naar het Julianaziekenhuis niet als een gebeurtenis onder de Wubo kon worden gekwalificeerd. De medische adviezen gaven aan dat de klachten van appellant niet gerelateerd waren aan het erkende oorlogsgeweld, maar aan andere schokkende ervaringen.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellant ongegrond, en het bestreden besluit bleef in stand. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

14/611 WUBO
Datum uitspraak: 19 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 december 2013, kenmerk BZ01654562 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015. Daar is appellant verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1935 in het toenmalige Nederlands-Indië. Bij besluit van
4 november 2002 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wubo, te weten internering te Teluk Betung tijdens de Japanse bezetting. Het verzoek van appellant om in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering is door verweerder bij dit besluit afgewezen op de grond dat geen sprake is van lichamelijk of psychisch letsel als gevolg van het oorlogsgeweld. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 28 februari 2003 ongegrond verklaard.
1.2.
In april 2013 heeft appellant opnieuw een aanvraag in het kader van de Wubo ingediend, waarbij hij heeft aangevoerd dat zijn gezondheidsklachten zijn verergerd. Op deze aanvraag is bij besluit van 15 juli 2013 afwijzend beslist. In bezwaar tegen dat besluit heeft appellant nog gesteld dat hij een overval heeft meegemaakt door een groep met klewangs gewapende Sumatraanse “rampokkers” op zee tijdens de overtocht naar Java. Verder stelt hij ongeregeldheden aan de Pasir Klikilaan te Bandoeng te hebben meegemaakt, waarna hij naar het Julianaziekenhuis is gevlucht.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Overwogen is dat bij appellant wel sprake is van verergering van psychische klachten, maar dat deze klachten en de lichamelijke klachten (ook nu) niet in verband staan met de aanvaarde internering. Verder is overwogen dat het meemaken van de overval op zee niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht. Daarbij heeft verweerder geoordeeld dat van een directe betrokkenheid bij ongeregeldheden en aan de Klikilaan en de daarop volgende vlucht naar het Pasteurziekenhuis (lees: Julianaziekenhuis) en het Tjihapitkamp vanuit levensbedreigende omstandigheden niet zijn komen vast te staan.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het meemaken van een overval op zee
2.1.1.
Uit het sociaal rapport en de gegevens uit de dossiers van een broer en zuster van appellant komt naar voren dat na de internering in Teluk Betung, appellant met zijn moeder, broers en zusters met een prauw naar Java is gegaan. Onderweg zijn ze overvallen door een groep met klewangs gewapende Sumatraanse zeerovers, door appellant betiteld als “rampokkers”. Deze zeerovers trachtten met een grotere prauw het scheepje te enteren. Het lukte de twee bemanningsleden van de prauw echter om de zeerovers van zich af te houden, waarop de zeerovers hun aandacht vestigden op een andere prauw.
2.1.2.
Hoewel het voor appellant een angstige situatie zal zijn geweest, hebben de bemanningsleden de overval weten te voorkomen en is niemand gewond geraakt of gedood. Van een (persoonlijke) directe betrokkenheid zoals de Wubo vereist is geen sprake geweest. Dat betekent dat de gebeurtenis niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht. Appellant heeft nog aangegeven dat zij een hachelijk moment beleefden toen de prauw in een grote draaikolk terecht kwam, maar dat is geen gebeurtenis waar de Wubo betrekking op heeft.
Meemaken ongeregeldheden /vlucht naar Juliana
2.2.1.
Uit de voorhanden zijnde gegevens komt naar voren dat er in de buurt waar appellant woonde veel schietpartijen plaatsvonden. Toen op een nacht een schietpartij tussen de Ghurka’s en de Indonesiërs zeer nabij was en de Indonesiërs stelling namen in de tuin van de woning, vluchtten appellant en zijn familie naar het Julianaziekenhuis. Appellant heeft aangegeven dat de Indonesiërs bezig waren met het uitmoorden van mensen en dat hij en zijn familie midden in het geweld zaten.
2.2.2.
Dat appellant bij de ongeregeldheden aan de Pasir Kaliki direct betrokken is geweest is ook de Raad niet gebleken en wordt door appellant ook niet met zoveel woorden gesteld. Appellant heeft wel aangegeven dat hij zelf heeft gezien dat mensen door Indonesiërs zijn vermoord, maar in de stukken is daarvan geen bevestiging aangetroffen. Van deze gebeurtenis is door appellant in het sociaal rapport ook geen melding gemaakt. De broer [broer] heeft alleen aangegeven dat hij zelf daarvan getuige is geweest, niet dat ook appellant erbij aanwezig was. Het is duidelijk dat de situatie aan de Pasir Kaliki (zeer) gevaarlijk was. Hoewel er wel enige aanwijzingen zijn die in die richting lijken te wijzen, heeft de Raad in de aanwezige gegevens onvoldoende bevestiging gevonden dat appellant heeft verkeerd in een voor hem (persoonlijk) acuut levensbedreigende situatie en dat hij vanuit een dergelijke situatie is gevlucht naar het Julianaziekenhuis. De telefonisch verkregen verklaring van de broer [broer] is te algemeen gesteld en kan niet als bevestiging van die gebeurtenis gelden. De algehele dreiging maakte de vlucht naar het Julianaziekenhuis wel begrijpelijk, maar dat is onvoldoende om die vlucht als gebeurtenis in de zin van de Wubo te kunnen aanmerken. Dat zich tijdens de vlucht naar het Julianaziekenhuis levensbedreigende omstandigheden hebben voorgedaan is niet gebleken.
Invaliditeit
2.3.1.
Het standpunt van verweerder dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo berust in hoofdzaak op het door de geneeskundig adviseur
A.M. Ohlenschlager, arts, uitgebrachte advies. Dat advies is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud met appellant. Bij haar advisering heeft zij ook betrokken de verkregen informatie van de huisarts en het rapport van de arts R.J. Roelofs die appellant in 2002 heeft onderzocht. Ohlenschlager concludeert dat bij appellant nu wel sprake is van psychische klachten (PTSS kenmerken) naast de eerder geconstateerde persoonlijkheidstrekken. Deze klachten staan niet in verband met het aanvaarde oorlogsgeweld (internering), maar met andere - niet onder de Wubo te brengen - schokkende gebeurtenissen. De bij appellant aanwezige lichamelijke klachten (hart- en vaatklachten, rugklachten, huidklachten en rugklachten) staan niet in verband met het aanvaarde oorlogsgeweld en berusten op andere oorzaken, aldus Ohlenschlager.
2.3.2.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de advisering deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseur heeft ingenomen. Er zijn geen medische gegevens waaruit blijkt dat de bij appellant aanwezige gezondheidsklachten wel aan het aanvaarde oorlogsgeweld moeten worden toegeschreven.
2.4.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD