ECLI:NL:CRVB:2015:4778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
14/5350 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft appellante, die als vrachtwagenchauffeuse werkte, zich op 10 januari 2011 arbeidsongeschikt gemeld vanwege nek-, schouder- en armklachten, alsook duizeligheid en flauwvallen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante met ingang van 7 januari 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onvoldoende zorgvuldig is verricht en dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft de diagnose myofasciaal pijnsyndroom gekregen, wat volgens haar de klachten verklaart. De verzekeringsarts heeft echter geen aanvullend neurologisch onderzoek verricht, omdat er geen afwijkingen waren gevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de vastgestelde beperkingen van appellante juist zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inzichtelijk en overtuigend zijn en dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5350 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 september 2014, 13/5605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. van Hooijdonk, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeuse, heeft zich op
10 januari 2011 arbeidsongeschikt gemeld in verband met nek-, schouder- en armklachten. Daarnaast heeft appellante last van duizeligheid en valt zij geregeld flauw.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 7 januari 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig is verricht. Appellante stelt dat zij niet daadwerkelijk is gekeurd door de verzekeringsarts. Daarnaast stelt appellante dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Inmiddels is bij appellante de diagnose myofasciaal pijnsyndroom gesteld. Met deze diagnose kunnen de nek-, schouder- en armklachten van appellante alsmede het gegeven dat zij geregeld flauwvalt worden verklaard. Ten onrechte wordt deze diagnose door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gekarakteriseerd als een verlegenheidsdiagnose. Gelet op haar pijnklachten kan appellante zich niet langer dan één uur achtereen concentreren. Ook fysiek is appellante verdergaand beperkt. Zij heeft amper tot geen kracht meer in haar rechterhand, -arm en -been. Daarnaast is appellante niet in staat om zelfstandig de deur uit te gaan. Zij mag vanwege de door haar gebruikte medicatie niet autorijden, maar dat kan zij ook niet meer. Ook bij het gebruik van het openbaar vervoer moet appellante begeleid worden. Voorts stelt appellante dat zij niet in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. De belasting in deze functies overschrijdt de belastbaarheid van appellante. Voorts voldoet appellante niet aan de in deze functies gevraagde opleidingseis.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze is verricht. De grond van appellante dat geen sprake is geweest van een daadwerkelijke keuring door de verzekeringsarts, treft geen doel. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, heeft appellante gezien op het spreekuur en heeft haar psychisch en lichamelijk onderzocht. Anders dan appellante stelt, blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts dat hij onder andere de functie van de nek, de schouders en de heupen heeft onderzocht. Omdat de neuroloog van appellante geen afwijkingen bij appellante had gevonden, heeft de verzekeringsarts geen aanvullend neurologisch onderzoek verricht. Er is geen aanleiding om het onderzoek van de verzekeringsarts te beschouwen als niet deugdelijk te zijn verricht. De grond van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft nagelaten haar nader te onderzoeken, treft evenmin doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens het op verzoek van appellante gehouden telefonisch spreekuur gesproken met de toenmalige gemachtigde van appellante, mr. drs. P. van Wegen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en de in bezwaar en in beroep door appellante overgelegde medische informatie betrokken bij zijn beoordeling. Mede gelet op de ruime hoeveelheid medische informatie afkomstig van de appellante behandelend specialisten behoefde de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding te zien om appellante op te roepen voor een nader onderzoek.
4.2.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden geoordeeld dat bij appellante niet te geringe arbeidsbeperkingen zijn vastgesteld. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om haar meer of verdergaand beperkt te achten. Volgens de verzekeringsarts is appellante in verband met haar nekklachten en pijnklachten in de bovenste extremiteiten onder andere fors beperkt ten aanzien van tillen en dragen en duwen en trekken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om appellante in verband met haar nekklachten, duizeligheid of flauwvallen meer of verdergaand beperkt te achten. In de beschikbare medische gegevens is voor geen van deze klachten een medisch objectieve verklaring te vinden. De in 2014 gestelde diagnose myofasciaal pijnsyndroom biedt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin een verklaring. Hij vermeldt dat de diagnose myofasciaal pijnsyndroom een zogenoemde verlegenheidsdiagnose is. Myofasciaal betekent letterlijk “spier-bindweefsel”. Hiermee beschrijft deze diagnose de klachten van appellante, maar geeft geen verklaring daarvoor. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de bij appellante vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. De grond van appellante dat de diagnose myofasciaal pijnsyndroom wel een verklaring biedt voor haar klachten, treft geen doel. Nog afgezien van vaste rechtspraak (uitspraak van 9 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7363) inhoudend dat een diagnose niet doorslaggevend is voor de vaststelling van beperkingen, blijkt uit de brief van de huisarts van appellante van
14 augustus 2014 dat ook hij van oordeel is dat de diagnose myofasciaal pijnsyndroom een beschrijvende en geen verklarende diagnose betreft. Volgens de huisarts blijft de oorzaak van de klachten van appellante onduidelijk. Voorts heeft appellante haar stelling dat zij cognitief en/of fysiek (verdergaand) beperkt is niet onderbouwd met objectief medische informatie. Ook heeft appellante niet nader onderbouwd dat zij niet meer kan of mag autorijden en dat zij bij het gebruik van het openbaar vervoer begeleid moet worden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de Functionele Mogelijkhedenlijst weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn naar behoren toegelicht. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat appellante voldoet aan de in deze functies gevraagde opleidingseis. In de functies geldt als opleidingseis een voltooide VMBO-opleiding, theoretische leerweg. Appellante beschikt over een VMBO-diploma, theoretische leerweg, en een MBO-diploma, chauffeur goederenvervoer.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul

AP