ECLI:NL:CRVB:2015:4775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor na niet-verantwoorde bestedingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij het Zorgkantoor het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante voor de jaren 2012 en 2013 heeft ingetrokken en een terugvordering heeft ingesteld. Appellante had een pgb ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar heeft niet tijdig en op de juiste wijze verantwoording afgelegd over de besteding van dit budget. Het Zorgkantoor heeft vastgesteld dat appellante te veel pgb heeft ontvangen en heeft een terugvordering ingesteld van € 31.897,59, na rekening te hebben gehouden met een verantwoordingsvrij bedrag en een betaling aan een zorgverlener.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken en lager vast te stellen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn en dat zij bewijsstukken zal overleggen ter ondersteuning van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden en dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de terugvordering heeft kunnen overgaan.
De Raad heeft vastgesteld dat de verantwoording van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook als het beheer aan een derde is uitbesteed. Appellante heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar stellingen onderbouwen, waardoor het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot een andere beslissing had kunnen komen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.