ECLI:NL:CRVB:2015:4775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
14/5406 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor na niet-verantwoorde bestedingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij het Zorgkantoor het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante voor de jaren 2012 en 2013 heeft ingetrokken en een terugvordering heeft ingesteld. Appellante had een pgb ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar heeft niet tijdig en op de juiste wijze verantwoording afgelegd over de besteding van dit budget. Het Zorgkantoor heeft vastgesteld dat appellante te veel pgb heeft ontvangen en heeft een terugvordering ingesteld van € 31.897,59, na rekening te hebben gehouden met een verantwoordingsvrij bedrag en een betaling aan een zorgverlener.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken en lager vast te stellen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn en dat zij bewijsstukken zal overleggen ter ondersteuning van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden en dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de terugvordering heeft kunnen overgaan.

De Raad heeft vastgesteld dat de verantwoording van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook als het beheer aan een derde is uitbesteed. Appellante heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar stellingen onderbouwen, waardoor het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot een andere beslissing had kunnen komen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

14/5406 AWBZ
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 augustus 2014, 13/5896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.W. de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2015. Namens appellante is verschenen mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, kantoorgenoot van mr. De Gruijl. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Hassel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellante voor de jaren 2012 en 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Bij besluit van 8 april 2013 heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2013 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 12 april 2013 heeft het Zorgkantoor aan appellante meegedeeld dat zij over het jaar 2012 een bedrag van € 2.379,62 heeft verantwoord van het verleende pgb van
€ 34.799,20. Met inachtneming van het verantwoordingsvrije bedrag van € 521,99 resulteert dat in een terugvordering van € 31.897,59.
1.4.
Bij besluit van 19 april 2013 heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2013 vastgesteld op
€ 0,00 en bepaald dat appellante € 14.827,20 te veel aan pgb heeft ontvangen. Het Zorgkantoor heeft het te veel ontvangen pgb teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 23 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor de bezwaren tegen de in 1.2 tot en met 1.4 genoemde besluiten ongegrond verklaard. Omdat uit de overgelegde bankafschriften wel kan worden afgeleid dat appellante € 12.000,- heeft betaald aan [M.] voor aan haar verleende zorg, heeft het Zorgkantoor dit bedrag in mindering gebracht op de totale terugvordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken en voor 2012 en 2013 lager vast te stellen. Het Zorgkantoor heeft met betrekking tot de terugvordering in de belangenafweging betrokken dat alsnog is gebleken dat appellante aan [M.] heeft betaald. In redelijkheid heeft het Zorgkantoor tot terugvordering van het resterende bedrag kunnen overgaan.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd op de volgende beroepsgronden. Zij heeft erkend dat zij de zorg die haar zus heeft verleend, niet heeft verantwoord op de wijze zoals is vereist op grond van de Regeling subsidies AWBZ. Voor het beheer van het pgb heeft zij de hulp ingeroepen van de heer [Y.] van [M.] omdat zij analfabeet is. [Y.] heeft een bedrag van € 32.000,- verantwoord aan zorg, verleend door de zus van appellante. Daarover zal appellante nog bewijsstukken overleggen in de procedure. Ook zal de zus daarover nog getuigen. [Y.] heeft appellante verkeerd geïnformeerd over de aan het pgb verbonden verplichtingen. Er is vermoedelijk in 2013 meer betaald aan [Y.] dan de inmiddels geaccepteerde € 12.000,-; ook daarover zal appellante nog bewijsstukken in de procedure brengen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante niet tijdig en op de juiste wijze verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het pgb. Nu appellante niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen, was het Zorgkantoor bevoegd het pgb in te trekken en de pgb’s voor 2012 en 2013 lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag.
4.2.
Het Zorgkantoor dient bij de lagere vaststelling van het pgb een belangenafweging te maken.
4.3.
De Raad is van oordeel dat de door appellante genoemde omstandigheden niet maken dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot een lagere vaststelling van het pgb heeft kunnen komen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:187) is de verantwoording van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde. Er is immers voor gekozen om de zorg in de vorm van een pgb geleverd te krijgen. Dit uitgangspunt blijft ook overeind indien het beheer van het pgb aan een derde is uitbesteed. Als daardoor de besteding van het pgb niet kan worden verantwoord, komt dat voor rekening en risico van de verzekerde. De Raad voegt daar nog aan toe dat het door appellante gestelde misbruik door [Y.] ook niet door haar is toegelicht of onderbouwd. Verder heeft appellante ook in hoger beroep geen bewijsstukken overgelegd van de gestelde contante betalingen uit het pgb voor door haar zus verleende zorg, ondanks een expliciete toezegging hiertoe. Ook heeft appellante geen bewijsstukken overgelegd over de (vermoedelijke) betalingen van meer dan € 12.000,- aan [Y.] . Daarom kan niet worden nagegaan of, en tot welk bedrag die betalingen hebben plaatsgevonden en of het pgb is besteed aan zorg op grond van de AWBZ.
4.4.
Appellante heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.L. van den IJssel

IJ