ECLI:NL:CRVB:2015:4741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gebrek aan verblijfstitel
In deze zaak heeft appellant, een Turkse nationaliteit bezittende man, een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Hij heeft aangegeven geen inkomsten te hebben en woont samen met zijn echtgenote en twee kinderen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen op 4 maart 2014, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 1 juli 2014. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn situatie gelijk te stellen is met die van een vreemdeling zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WWB. Hij heeft ook gesteld dat het beleid onevenredig is voor hem en zijn gezin en heeft zich beroepen op artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), maar dat dit geen aanspraak op bijstand geeft.
De Raad heeft verder overwogen dat appellant niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij niet eerder rechtmatig verblijf heeft gehad. Het college heeft ook toegelicht dat de kinderen van appellant een uitkering ontvingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, wat de afwijzing van de bijstandsaanvraag verder onderbouwt. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.