ECLI:NL:CRVB:2015:4740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/6950 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schorsing en herziening van AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de schorsing en herziening van het AOW-pensioen van appellant aan de orde zijn. Appellant ontving sinds mei 2008 een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande, maar er ontstond twijfel over zijn woonadres. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) startte een onderzoek naar zijn leefsituatie na een melding dat hij op hetzelfde adres als zijn broer stond ingeschreven. Dit leidde tot een schorsing van de uitbetaling van het pensioen per maart 2011, omdat de Svb vermoedde dat appellant niet alleen woonde.

Appellant stelde dat hij verhuisd was en overhandigde een huurcontract voor een nieuw adres. De Svb voerde verder onderzoek uit, inclusief huisbezoeken, en concludeerde dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De Svb handhaafde haar besluit om het AOW-pensioen te herzien naar de norm voor gehuwden, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de verklaring van een getuige, H., die zijn leefsituatie zou bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht de waarde van de verklaring van H. in twijfel trok, gezien het late tijdstip waarop deze getuige werd aangedragen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de Svb om het AOW-pensioen te herzien werd gehandhaafd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6950 AOW
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 november 2014, 13/3140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witlox. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds mei 2008 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een alleenstaande. Hij stond ingeschreven op het [adres 1]
te [woonplaats].
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellant op hetzelfde adres staat ingeschreven als zijn broer, hebben toezichthouders van de Svb een onderzoek gestart naar de leefsituatie van appellant. In dat kader hebben de toezichthouders onder meer dossieronderzoek gedaan, een huisbezoek afgelegd en appellant op 22 februari 2011 gehoord.
1.3.
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de Svb de uitbetaling van het AOW-pensioen met ingang van maart 2011 gedeeltelijk geschorst op de grond dat de Svb het vermoeden heeft dat appellant niet alleen woont. Appellant heeft in bezwaar meegedeeld dat hij is verhuisd. Daartoe heeft hij een huurcontract overgelegd waarin is overeengekomen dat hij sinds 1 maart 2011 zelfstandige woonruimte huurt en bewoont op het [adres 2] te
[woonplaats] (het opgegeven adres). De toezichthouders hebben vervolgens het onderzoek voortgezet. In dat kader zijn op 17 juni 2011 en 23 juni 2011 huisbezoeken afgelegd aan het opgegeven adres, is appellant op 4 juli 2011 gehoord en heeft aansluitend een derde huisbezoek op dit adres plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in rapporten van 28 juni 2011 en 8 juli 2011 en een verhoorverslag van
4 juli 2011.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 25 juni 2012 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2011 ongegrond verklaard. De besluitvorming berust op de overwegingen dat uit onderzoek is gebleken dat appellant niet op het door hem nieuw opgegeven adres woonachtig is en dat de schorsing van de uitbetaling terecht is. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 november 2012, 12/2072, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten overvloede opgemerkt dat de schorsing van de uitbetaling uiteraard zal moeten leiden tot een (gedeeltelijke) intrekking, herziening dan wel hervatting van het ouderdomspensioen, zodat aan appellant duidelijkheid wordt verschaft omtrent zijn recht daarop en appellant daaromtrent niet langer in onzekerheid zal verkeren. De Raad heeft het hiertegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 11 juni 2013,
12/6876 AOW, niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Bij brief van 28 december 2012 heeft appellant de Svb verzocht om een definitief besluit te nemen omtrent zijn aanspraken op AOW-pensioen.
1.6.
De Svb heeft bij besluit van 18 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
9 april 2013 (bestreden besluit), het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 maart 2011 herzien naar de norm voor een gehuwde op de grond dat de leefsituatie van appellant met ingang van 1 maart 2011 nog steeds niet duidelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant met ingang van 1 maart 2011 woonplaats had op het opgegeven adres. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat ondanks zijn bovengemiddelde uithuizigheid het zwaartepunt van zijn maatschappelijk leven op dit adres lag. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de verklaring van getuige [H.] (H), die duidelijk en consistent is.
4.2.
Deze gronden slagen niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat uit de bevindingen van de huisbezoeken op 17 juni 2011 en 23 juni 2011 afdoende is gebleken dat appellant feitelijk niet op het opgegeven adres heeft verbleven. Voor dit oordeel komt zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen die [X.] en [Y.] hebben afgelegd. Beide personen hebben verklaard dat er geen oudere persoon op het adres woonachtig is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bevindingen uit het huisbezoek van 4 juli 2011 dit oordeel ondersteunen. Wat appellant heeft verklaard over zijn kamer komt deels niet overeen met hetgeen daadwerkelijk in de kamer op het opgegeven adres is aangetroffen. Aansluitend op het huisbezoek heeft [Y.] nog verklaard dat hij de oudere man die hij een uurtje daarvoor met de rapporteurs in de woning op het opgegeven adres had gezien, te weten appellant, beslist nooit eerder in de woning had gezien.
4.3.
Appellant heeft gewezen op de verklaring van H, die betrekking heeft op de periode vanaf augustus 2012 en die zijns inziens duidelijk en consistent is. Appellant heeft noch in zijn onder 1.5 bedoelde verzoek noch in zijn bezwaarschrift melding gemaakt van H. Deze getuige is eerst kort voor de zitting van de rechtbank als getuige aangemeld. De Svb is daardoor ook niet in staat geweest nader onderzoek te doen. De rechtbank heeft terecht in de getuigenverklaring van H onvoldoende reden gezien om in weerwil van de eerdere bevindingen van het college aan te nemen dat appellant van 1 augustus 2012 tot en met
18 januari 2013 het merendeel van de week verbleef en woonde op het opgegeven adres. Daarbij heeft de rechtbank terecht van betekenis geacht dat deze getuige eerst in een zeer laat stadium van dit reeds langlopende geschil naar voren is gebracht, zonder dat een verklaring is gegeven waarom dat niet eerder had kunnen geschieden. Dit doet afbreuk aan de waarde die aan die verklaring kan worden toegekend.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) P.C. de Wit

HD