ECLI:NL:CRVB:2015:4738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/621 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende bewijs van verblijfplaats in Vianen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 18 september 2012 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en Bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij stelde dat hij een kamer huurde in Vianen. Echter, tijdens het intakegesprek en daaropvolgende onderzoeken bleek dat de appellant geen eenduidige informatie kon verstrekken over zijn verblijfplaats en inkomsten. Het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom heeft daarop de aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk in Vianen woonde.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd van zijn verblijfplaats en dat de verklaringen van buurtbewoners niet in zijn voordeel spraken. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de appellant lag en dat het dagelijks bestuur geen aanleiding had om een hersteltermijn te verlenen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad benadrukte dat de woon- en leefsituatie van de aanvrager cruciaal is voor het recht op bijstand en dat de appellant niet de nodige duidelijkheid had verschaft over zijn situatie.

Uitspraak

14/621 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 december 2013, 13/2769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom oefent het dagelijks bestuur met ingang van 1 mei 2013 de taken en bevoegdheden uit in het kader van de Wet werk en Bijstand (WWB), die voorheen door het college van burgemeester en wethouders van Vianen werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van Vianen.
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Als tolk is verschenen M.L. Selmi. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.G. Berkenbosch.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 18 september 2012 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de WWB. Hierbij heeft appellant te kennen gegeven een kamer te huren op het [adres] te Vianen. Sinds 31 augustus 2012 staat appellant in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans basisregistratie personen) ingeschreven op dit adres.
1.2.
Tijdens het intakegesprek op 4 oktober 2012 verstrekt appellant geen eenduidige informatie over zijn verblijfplaats en inkomsten. In verband hiermee heeft het dagelijks bestuur een nader onderzoek naar de bankafschriften van appellant ingesteld, waarna appellant opnieuw is uitgenodigd voor een gesprek op 31 oktober 2012. Tijdens dit gesprek heeft appellant verklaard dat hij in de periode van februari 2012 tot en met augustus 2012 heeft geleefd van leningen van vrienden en dat hij zo nu en dan contante inkomsten heeft ontvangen in verband met werkzaamheden. Op 12 november 2012 hebben twee handhavingsspecialisten een onaangekondigd huisbezoek gebracht aan het door appellant opgegeven adres. Op aanbellen werd niet gereageerd. Wel hebben de handhavingsspecialisten gesproken met de buurvrouw op nummer 2 die jegens hen heeft verklaard dat op nummer 4 een Marokkaans gezin woont met twee kinderen. Zij heeft bij de woning nog nooit een man van Soedanese afkomst gezien. Op 15 november 2012 heeft wederom een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden. De hoofdbewoonster heeft de voordeur geopend, maar heeft geen toestemming gegeven de woning te betreden. Desgevraagd heeft zij verklaard dat appellant bij haar een kamer huurt en op wisselende tijden in de woning aanwezig is. Aansluitend hebben de handhavingsspecialisten de buurvrouw op nummer 6 gesproken. Zij heeft verklaard dat op het [adres] een Marokkaans gezin woont en dat er geen andere personen op dit adres woonachtig zijn.
1.3.
Bij besluit van 15 november 2012, gehandhaafd bij besluit van 11 april 2013 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijfplaats in de gemeente Vianen heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 18 september 2012 tot en met 15 november 2012.
4.2.
Het gaat om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4.3.
Voor de beoordeling van het recht op bijstand is de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Appellant heeft bij zijn aanvraag geen juiste inlichtingen verstrekt over zijn feitelijke woon- en/of verblijfplaats. Hierbij wordt betekenis toegekend aan de onder 1.2 vermelde verklaringen van twee buurtbewoners. De stelling van appellant dat deze verklaringen onvoldoende concreet zijn wordt niet gevolgd. Ook van de door appellant gestelde tegenstrijdigheid in de verklaringen, ten aanzien van de gezinssamenstelling, is niet gebleken. De buurvrouw van nummer 2 heeft verklaard dat de woning op nummer 4 wordt bewoond door een Marokkaans gezin met twee kinderen. De buurvrouw van nummer 6 heeft weliswaar verklaard dat het gezin bestaat uit een man, vrouw en een baby, maar zij heeft hieraan toegevoegd dat de dochter uit een eerder huwelijk van de man ook af en toe op bezoek komt. Voorts heeft het college bij de twee afgelegde huisbezoeken de woonsituatie van appellant niet kunnen verifiëren en heeft appellant het dagelijks bestuur ook nadien niet in de gelegenheid gesteld alsnog een huisbezoek af te leggen. Wat er ook zij van de stelling van appellant dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de weigering van de hoofdbewoonster om de woning te betreden, ook nadien heeft appellant het dagelijks bestuur niet in de gelegenheid gesteld de woonsituatie te verifiëren. Hierbij is van belang dat appellant in het kader van de bezwaarprocedure is opgeroepen voor een gesprek op 31 januari 2013, met het doel aansluitend een huisbezoek te laten plaatsvinden. Tijdens dit gesprek heeft appellant in eerste instantie verklaard dat er geen huisbezoek kan plaatsvinden in verband met een (nog te maken) afspraak bij de huisarts. Na aandringen heeft hij verklaard dat hij sinds die dag niet meer woonachtig is op het betreffende adres, dat hij die ochtend de sleutel door de brievenbus heeft gegooid en dat zijn persoonlijke eigendommen liggen op het adres van een vriend in Utrecht. Tot slot heeft appellant desgevraagd verklaard geen huurovereenkomst te hebben.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat hem na het tweede huisbezoek een hersteltermijn had moeten worden gegeven, kan niet slagen. Gelet op de onderzoeksbevindingen alsmede in aanmerking genomen dat, nu het hier een aanvraagsituatie betreft, de bewijslast op appellant rust, bestond voor het dagelijks bestuur geen aanleiding om een hersteltermijn te verlenen.
4.5.
Tot slot kan ook de beroepsgrond dat het dagelijks bestuur, gelet op de inhoud van een
e-mailbericht van 23 januari 2013, teruggekomen is van het in het primaire besluit ingenomen standpunt, niet slagen. Hoewel het betreffende e-mailbericht onduidelijk is geformuleerd, hebben beide partijen, zoals ter zitting is erkend, het bericht aldus opgevat dat, indien uit nader onderzoek zou blijken dat appellant zijn verblijfplaats heeft op het opgegeven adres, alsnog bijstand zal worden toegekend. Van een ongeclausuleerde toezegging van de zijde van het dagelijks bestuur dat tot bijstandsverlening zal worden overgegaan is dan ook geen sprake.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de hoger beroepsgronden niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) P.C. de Wit

HD