ECLI:NL:CRVB:2015:4725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/4195 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond heeft verklaard. Appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn aanvragen werden door het college buiten behandeling gesteld omdat hij niet alle benodigde gegevens had aangeleverd. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Uiteindelijk werd hem bijstand toegekend met ingang van 1 mei 2013, maar hij maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand. Het college verklaarde dit bezwaar ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht zou worden verleend.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het college niet zorgvuldig had gehandeld, gezien zijn psychische gesteldheid. Hij stelde dat het college hem meer had moeten helpen en dat het aan het college was om aan te tonen dat er geen causaal verband was tussen zijn psychische problemen en het indienen van zijn aanvraag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het in beginsel aan de aanvrager is om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die rechtvaardigen dat bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De stelling dat de behandelend ambtenaar niet zorgvuldig had gehandeld, werd als niet relevant beschouwd, omdat deze in procedures tegen de eerdere besluiten naar voren had moeten worden gebracht.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 december 2015.

Uitspraak

14/4195 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 juni 2014, 13/3614 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M.T.C. Plantaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. Plantaz. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 december 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 23 januari 2013 buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet alle geduide gegevens had aangeleverd. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 13 februari 2013 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Bij besluit van 4 april 2013 heeft het college deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant wederom niet alle nader geduide gegevens heeft overgelegd. Tegen dit besluit heeft appellant evenmin bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 1 mei 2013 heeft appellant wederom bijstand aangevraagd. Bij besluit van 27 mei 2013 heeft het college aan appellant met ingang van 1 mei 2013 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de verleende bijstand.
1.5.
Bij besluit van 18 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft
- kort samengevat - aangevoerd dat de behandelend ambtenaar niet zorgvuldig heeft gehandeld. Aangezien het college op de hoogte was van de psychische gesteldheid van appellant, had het college appellant meer moeten helpen. Het ligt op de weg van het college om in dit specifieke geval aan te tonen dat er geen causaal verband aanwezig is tussen zijn psychische malfunctioneren en het niet op perfecte wijze indienen van zijn bijstandsaanvraag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit op een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Anders dan appellant heeft aangevoerd ligt het dan ook niet op de weg van het college om aan te tonen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.1, maar moet appellant aannemelijk maken dat hiervan sprake is.
4.3.
De stelling van appellant dat de behandelend ambtenaar niet zorgvuldig heeft gehandeld is in feite gericht tegen de besluiten tot buiten behandelingstelling en had dan ook in procedures tegen die besluiten naar voren moeten worden gebracht. Appellant heeft met die stelling dan ook geen bijzondere omstandigheid naar voren gebracht die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt.
4.4.
De grond dat in de psychische problemen van appellant bijzondere omstandigheden zijn gelegen die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen, slaagt niet. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zijn psychische situatie zodanig was dat hij niet in staat was eerder een volledige aanvraag in te dienen, dan wel om een derde in te schakelen om namens hem een aanvraag in te dienen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD