ECLI:NL:CRVB:2015:472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
13-4199 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2015 uitspraak gedaan over de weigering van een periodieke uitkering aan appellant op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1944, had in 1995 een verzoek ingediend voor toekenning van uitkeringen krachtens de Wubo, maar zijn verzoeken werden afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld. Na meerdere verzoeken om herziening, waarbij telkens werd geconcludeerd dat er geen causaal verband was tussen de oorlogsomstandigheden en de werkbeëindiging van appellant, diende hij in januari 2013 opnieuw een herzieningsverzoek in. Dit leidde tot de erkenning van blijvende invaliditeit, maar de aanvraag voor een periodieke uitkering werd afgewezen.

De Raad heeft in zijn overwegingen de argumenten van appellant en de verklaringen van zijn tante in de zitting meegewogen. Appellant stelde dat zijn ontslag in 2003 het gevolg was van psychische klachten door oorlogsomstandigheden. De Raad oordeelde echter dat de conclusie van de geneeskundig adviseur van verweerder, die stelde dat het ontslag niet het gevolg was van oorlogsletsel, gevolgd kon worden. De Raad vond onvoldoende bewijs dat de werkbeëindiging in 2003 causaal verband hield met de oorlogsinvaliditeit, vooral gezien het feit dat in 2007 door een andere geneeskundig adviseur was vastgesteld dat er geen causaal invaliderend letsel was.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van appellant ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.

Uitspraak

13/4199 WUBO
Datum uitspraak: 19 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 juli 2013, kenmerk BZ01628438 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn tante [naam tante]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1944, heeft in 1995 verzocht om toekenningen krachtens de Wubo. Bij besluit van 22 april 1996 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsomstandigheden als bedoeld in de Wubo. De verzochte toekenningen zijn echter geweigerd omdat bij appellant geen blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo is vastgesteld. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Appellant heeft in 1999, 2007, 2008 en 2009 verzocht om herziening van het besluit van 22 april 1996. Deze verzoeken zijn telkens afgewezen vanwege het nog steeds ontbreken van op de geverifieerde calamiteiten terug te voeren blijvende invaliditeit. Appellant heeft alleen tegen het besluit op zijn verzoek uit 2007 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard. Appellant heeft daartegen geen beroep ingesteld.
1.3.
In januari 2013 heeft appellant wederom een herzieningsverzoek ingediend. Na hernieuwd geneeskundig onderzoek is vastgesteld dat nu wel sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van de geverifieerde calamiteiten. Bij besluit van 13 mei 2013 zijn aan appellant toegekend een toeslag ter verbetering van levensomstandigheden, een vergoeding voor huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Afgewezen is de aanvraag om een periodieke uitkering.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 13 mei 2013 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft zich in beroep gekeerd tegen de weigering van verweerder hem een periodieke uitkering te verstrekken. Hij heeft aangevoerd dat zijn ontslag in 2003 bij [bedrijf] het gevolg is geweest van zijn psychische klachten als gevolg van de door hem ondervonden oorlogsomstandigheden.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Verweerder heeft de weigering van de periodieke uitkering gebaseerd op de conclusie van zijn geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs, dat weliswaar in 2013 alsnog sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, maar dat het ontslag in 2003 niet ten gevolge van het oorlogsletsel heeft plaatsgevonden.
3.2.
De Raad ziet geen aanleiding verweerder niet in dit standpunt te volgen. Appellant en zijn tante hebben ter zitting van de Raad uitvoerig verklaard over de psychische toestand van appellant ten tijde van het ontslag en over de problemen die appellant als gevolg van zijn psychische klachten ondervond in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Deze verklaringen komen de Raad op zichzelf beschouwd niet ongeloofwaardig voor. Daar tegenover staat evenwel dat in het sociaal rapport uit 2007 andere oorzaken voor de werkbeëindiging dan de bedoelde klachten worden genoemd en dat medische gegevens uit die tijd geheel ontbreken. Appellant heeft in de bewuste periode nimmer zijn huisarts bezocht. Nu bovendien in 2007 nog door een geneeskundig adviseur, de arts N.F. Vogel, is vastgesteld dat toen geen sprake was van causaal invaliderend letsel in de zin van de Wubo, is er onvoldoende aanleiding het standpunt van verweerder dat de werkbeëindiging in 2003 niet ten gevolge van de oorlogsinvaliditeit heeft plaatsgevonden, voor onjuist te houden.
3.3.
Het beroep van appellant moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD