ECLI:NL:CRVB:2015:4715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/350 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die sinds 26 april 2004 werkzaam was als hoofd technische dienst, is op 22 oktober 2010 uitgevallen door gewrichts- en pijnklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, maar appellant is niet geschikt bevonden voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidt tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek niet volledig en onvoldoende zorgvuldig is geweest, omdat de artsen van het Uwv geen lichamelijk onderzoek bij appellant hebben uitgevoerd. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad geeft het Uwv de opdracht om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na de uitspraak. De uitspraak is gedaan op 18 december 2015 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter J.P.M. Zeijen en de leden L. Koper en R.P.T. Elshoff betrokken waren.

Uitspraak

14/350 WIA-T
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2013, 13/525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft tevens als partij deelgenomen: besloten vennootschap [naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever) (voorheen: Vakantieoord ’t Kuierpadtien B.V.)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever van appellant heeft desgevraagd schriftelijk medegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen en een zienswijze in het geding gebracht.
Appellant heeft geen toestemming gegeven om zijn medische gegevens aan zijn werkgever ter kennis te brengen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2015. Appellant en de werkgever zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is sinds 26 april 2004 bij de werkgever werkzaam geweest als hoofd technische dienst. Op 22 oktober 2010 is hij voor dat werk uitgevallen met gewrichts- en pijnklachten.
1.2. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft
verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.2.1. Uit het rapport van 16 januari 2013 van een voor het Uwv werkzame arts komt naar voren dat appellant te kennen heeft gegeven last te hebben van alle gewrichten en van hoofdpijn. Ook bijvoorbeeld lopen, opstaan en aankleden kosten hem al veel moeite. Als onderzoeksbevindingen heeft deze arts het volgende genoteerd:

“Algemene indruk

Cliënt maakt geen algeheel zieke indruk, ziet er overeenkomstig de kalenderleeftijd uit en heeft een verzorgd uiterlijk. Cliënt heeft een normale lichaamsbouw en voedingstoestand.

Psychisch onderzoekCliënt reageert op adequate wijze maar maakt opvallend weinig oogcontact. Hij maakt een starre en wat gekrenkte indruk. De stemming is aan de sombere kant. Externaliseert behoorlijk. Ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies zijn geen bijzonderheden waarneembaar.

Lichamelijk onderzoek

Betrokkene heeft een stram bewegingspatroon. Dit is bijvoorbeeld te zien bij opstaan, lopen, jas op de kapstok hangen, das omdoen en jas aandoen.”
Uitgaande van de diagnose fibromyalgie/somatoforme stoornis heeft de arts vervolgens onder “Overwegingen en functionele mogelijkheden” onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Duidelijk is dat betrokkene aspecifieke lichamelijke klachten heeft. Bij dit beeld is het van belang om overbelasting van de spieren, gewrichten en pezen te voorkomen. Het voorkomen van onderbelasting is echter minstens zo belangrijk. Uit het hele verhaal van betrokkene wordt duidelijk dat er in ernstige mate sprake is van onderbelasting. Activering is in de situatie van betrokkene van groot belang. Rekening houdend met deze aspecten vul ik een belastbaarheidspatroon in waarbij ik hem in staat acht om aan de al laag gedefinieerde normaalwaarden in ons belastbaarheidssysteem te voldoen. Bovennormale belasting op zowel fysiek als psychisch gebied dient vermeden te worden ter voorkoming van overbelasting. (…)”.
De arts heeft deze normale belastbaarheid van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 januari 2013.
1.2.2.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in een rapport van 24 januari 2013 appellant niet geschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid, maar geschikt bevonden voor een aantal door hem geselecteerde voorbeeldfuncties. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op nihil.
1.3.
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat hij met ingang van
31 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is
.
1.4.
Bij besluit van 27 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 29 januari 2013 gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar een rapport van
19 april 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 23 mei 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant zijn stelling dat het Uwv zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld niet heeft gestaafd met (nieuwe) medische stukken. De door appellant overgelegde verklaring van reumatoloog dr. C.E.I. Lebrun van
6 januari 2011 en de verwijzing naar de door bedrijfsarts F.J. Perquin opgestelde FML van
5 oktober 2011, zijn van ver voor de datum in geding en geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de door de arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapporten en de FML’en van respectievelijk 16 januari 2013 en 19 april 2013. Dat appellant meer pijnklachten heeft, rechtvaardigt niet reeds de conclusie dat hij meer beperkt is dan is vastgesteld door de arts. Voor het aannemen van een urenbeperking heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding hoeven zien, omdat ook ten aanzien van die stelling geen medische stukken zijn ingebracht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek hebben verricht, niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank
- kort samengevat - overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid overschrijdt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de gegeven motiveringen voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies, ondanks de signaleringen en overschrijdingen, voor appellant toch als passend kunnen worden beschouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er geen sprake geweest is van een zorgvuldige besluitvorming, omdat hij niet lichamelijk is onderzocht door de artsen van het Uwv. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij als gevolg van zijn fibromyalgie meer dan wel verdergaand beperkt moet worden geacht dan door deze artsen is aangenomen, heeft appellant verwezen naar de informatie van neuroloog E.V. van Zuilen van 21 april 2010, van reumatoloog Lebrun van 6 januari 2011 en van de bedrijfsarts van 5 oktober 2011. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt niet naar voren dat kennis is genomen van al deze gegevens. Appellant heeft ook aangevoerd dat hij concentratieproblemen heeft en veel hoofdpijn. In verband met energetische problemen kan appellant niet voltijds werkzaam zijn. Hij is alleen geschikt geacht voor licht, afwisselend werk, maar de artsen van het Uwv hebben nagelaten om de noodzakelijke beperkingen in de FML op te nemen. Voorts is appellant beperkt ten aanzien van hand- en vingergebruik en tastzin, omdat hij in het verleden tweemaal een duimfractuur heeft gehad. Iets vasthouden is moeilijk voor hem. Ten slotte is appellant van mening dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet passend voor hem zijn.
3.2.
Het Uwv heeft in het beroepschrift van appellant geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen. De werkgever van appellant heeft zich aangesloten bij de visie van het Uwv.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt naar voren dat zij geen lichamelijk onderzoek bij appellant hebben uitgevoerd. Appellant claimt onder meer beperkingen in verband met de fibromyalgie. Volgens de arts is appellant in staat tot normaal functioneren in termen van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem, waarbij bovennormale belasting dient te worden vermeden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dat niet in tegenspraak met de Richtlijnen Reumatische ziekten en syndromen: Fibromyalgie van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (mei 2002). Volgens deze richtlijnen is de patiënt met het fibromyalgie-syndroom in het algemeen verminderd belastbaar voor fysiek zware en langdurig repetitieve werkzaamheden en kan hij/zij het beste voor het arbeidsproces behouden blijven door licht, afwisselend werk. Noch uit het rapport van 16 januari 2013 van de arts noch uit het rapport van 19 april 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt op te maken op welke wijze de fysieke belastbaarheid van appellant is vastgesteld. Hieruit volgt dat evenmin kan worden beoordeeld of met de algemene opmerking in de FML van 19 april 2013 “Normaal is maximaal!” in voldoende mate rekening is gehouden met de fysieke beperkingen van appellant. Dit klemt te meer waar de reumatoloog Lebrun bij haar lichamelijk onderzoek heeft vastgesteld dat bij appellant sprake was van sterk beperkte schouders beiderzijds, pijnlijke flexie en extensie polsen, pijnlijke maximale flexie knieën, tangentiële drukpijn van de voeten en drukpijn onder de bal van de voeten. Er kan niet aan worden voorbijgezien dat de reumatoloog in haar rapport schijft over “de forse functionele beperkingen” van appellant. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv komt evenmin naar voren dat aan de door appellant gemelde beperkingen van het hand- en vingergebruik aandacht is besteed.
4.2.
Gelet op 4.1 is het medisch onderzoek niet volledig en daarmee onvoldoende zorgvuldig geweest. De conclusies uit dat onderzoek zijn daarmee niet van een toereikende op de individuele situatie van appellant toegesneden motivering voorzien, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven de in 4.2 genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De Raad zal daartoe een termijn van zes weken stellen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het besluit van 27 mei 2013 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en L. Koper en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) I. Mehagnoul
MK