In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die sinds 26 april 2004 werkzaam was als hoofd technische dienst, is op 22 oktober 2010 uitgevallen door gewrichts- en pijnklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, maar appellant is niet geschikt bevonden voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidt tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek niet volledig en onvoldoende zorgvuldig is geweest, omdat de artsen van het Uwv geen lichamelijk onderzoek bij appellant hebben uitgevoerd. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad geeft het Uwv de opdracht om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na de uitspraak. De uitspraak is gedaan op 18 december 2015 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter J.P.M. Zeijen en de leden L. Koper en R.P.T. Elshoff betrokken waren.