ECLI:NL:CRVB:2015:4713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens onbekende verblijfplaats en niet verschijnen op gesprekken
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande en was ingeschreven op een uitkeringsadres. Echter, na een melding van een deurwaarder dat de woning leeg stond, heeft de gemeente Groningen een onderzoek ingesteld naar de feitelijke verblijfplaats van appellant. Appellant is niet verschenen op uitnodigingen voor gesprekken over zijn verblijfplaats, wat leidde tot opschorting en uiteindelijk intrekking van zijn bijstand. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, omdat appellant niet in staat was om zijn verblijfplaats te verifiëren en geen verschoonbare reden had voor zijn afwezigheid.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij bedreigd werd en daardoor niet in staat was om zijn verblijfplaats door te geven. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant herhaaldelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde. De Raad bevestigt dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het recht op bijstand. De Raad heeft geen redenen gevonden om de eerdere uitspraak van de rechtbank te weerleggen, en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met B. Fotchind als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2015.