ECLI:NL:CRVB:2015:4699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante bij aanvang van de verzekering op grond van de Wet WIA op 1 maart 2009. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er voldoende en ondubbelzinnige indicaties waren voor een reële en volledige arbeidsongeschiktheid van appellante. Appellante had zich op 10 augustus 2009 ziek gemeld vanuit haar functie als inpak- en schoonmaakwerk, na eerdere ziekmeldingen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 8 augustus 2011 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft in zijn overwegingen de rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat appellante op 1 maart 2009 niet in staat was om meer dan enkele uren per dag te werken, en dat eerdere beoordelingen door het Uwv in 2011 niet adequaat waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante bij aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.