ECLI:NL:CRVB:2015:4695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
14/4061 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en beoordeling psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder als assistent kwaliteitsmanager werkte, heeft zich in 2010 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft in 2012 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar. In 2013 meldde appellante een verslechtering van haar gezondheid, maar de verzekeringsarts concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van eerdere beoordelingen. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv werd in september 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsarts de psychische beperkingen niet heeft onderschat en dat de geduide functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad concludeert dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling van appellante dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen.

Uitspraak

14/4061 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 juni 2014, 13/2421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2015. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als assistent kwaliteitsmanager voor 38 uur per week. Vanaf 1 augustus 2009 heeft appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 22 februari 2010 heeft appellante zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellante met ingang van 20 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van
4 april 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 25 juli 2013 gegrond verklaard, heeft het besluit van 4 april 2012 vernietigd en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 5 februari 2013 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheidssituatie met ingang van 1 februari 2013 is verslechterd. Appellante heeft te kennen gegeven dat er sprake is van een toename van de CVS-klachten, de psychologische klachten en van de allergische klachten. Appellante is op 14 maart 2013 onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft tevens dossieronderzoek verricht en informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 7 mei 2013 en heeft gemotiveerd dat er ten opzichte van de vorige beoordeling geen sprake is van toegenomen beperkingen ten aanzien van de door appellante ervaren toegenomen klachten van vermoeidheid en dat dit eveneens geldt ten aanzien van haar eczeemklachten. Hoewel de eczeem duidelijker aanwezig is, zijn hiervoor bij de laatste beoordeling reeds afdoende beperkingen aangenomen. Ten aanzien van de psychische klachten overweegt de verzekeringsarts dat bij de laatste beoordeling bij appellante geen psychische ziekte, stoornis of gebrek is vastgesteld en dat geen beperkingen in de mentale belastbaarheid zijn vastgesteld. De verzekeringsarts overweegt dat bij deze beoordeling wel sprake is van een bepaalde psychische aandoening, met milde beperkingen, zodat er sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de voorafgaande beoordelingen, maar dat deze beperkingen uit een andere ziekteoorzaak voortkomen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 mei 2013. Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het Uwv bepaald dat per 24 januari 2013 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering op de grond dat bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 10 september 2013, na bestudering van de dossiergegevens, de informatie verkregen bij de hoorzitting en de door appellante in bezwaar overgelegde medische gegevens, de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. Bij besluit van 12 september 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 mei 2013 ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 september 2013. Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 13 januari 2014 de FML aangepast en aanvullende beperkingen ten aanzien van de astma, en ten aanzien van het gebruik van handschoenen in de FML opgenomen. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat op basis van de psychische klachten ten onrechte een aantal beperkingen in de FML is opgenomen. Zij overweegt hiertoe dat uit de informatie van de behandelend sector geen duidelijke aanwijzingen naar voren komen die duiden op een psychiatrisch ziektebeeld, zodat een onderbouwing voor deze beperkingen ontbreekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er hoogstens sprake is van een aanpassingsstoornis, waardoor appellante aangewezen is op wat rustiger en gestructureerd werk. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante opgenomen in de FML van
13 januari 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de aangepaste FML het verlies aan verdiencapaciteit op grond van een gewijzigde functieselectie vastgesteld op 28,81%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 12 september 2013 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest.
Naar aanleiding van hetgeen appellante in beroep naar voren heeft gebracht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 13 januari 2014 aanvullend gerapporteerd en de FML dienovereenkomstig aangepast. De rechtbank acht geen redenen aanwezig om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn. Met betrekking tot de fibromyalgie overweegt de rechtbank dat de door appellante overgelegde informatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar beoordeling is betrokken en dat deze in haar rapport van 13 januari 2014 voldoende heeft gemotiveerd waarom hierin geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit rapport voldoende gemotiveerd waarom zij enkele van de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen in de rubrieken 1 en 2 niet overneemt en dat met de FML van 13 januari 2014 voldoende wordt tegemoet gekomen aan de klachten en belemmeringen van appellante. Niet is gebleken dat de psychische klachten van appellante zijn onderschat, aldus de rechtbank. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 17 januari 2014 afdoende is gemotiveerd dat de in dit rapport geduide functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover hierbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellante heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten, waarvoor zij serieuze hulp heeft gezocht. Appellante wijst op diverse persoonlijke omstandigheden, waaronder haar pestverleden, die ingrijpende gevolgen voor haar hebben gehad en dat hiervan ten onrechte niets is terug te vinden in de besluitvorming.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt die tot de zijne. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht overweegt de Raad dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteindelijk de psychische beperkingen van appellante heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar rapport kenbaar gebaseerd op dossieronderzoek, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector en heeft afdoende gemotiveerd dat op basis van informatie van de behandelend sector geen aanknopingspunten aanwezig zijn om verdergaande beperkingen op psychisch vlak aan te nemen. Voor het eigen standpunt van appellante dat haar ingrijpende persoonlijke omstandigheden, waaronder haar pestverleden, onvoldoende zijn meegewogen en dat op grond hiervan verdergaande psychische beperkingen moeten worden aangenomen, ontbreekt een medische onderbouwing.
5.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belasting, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en L. Koper en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) I. Mehagnoul

IJ