ECLI:NL:CRVB:2015:4679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2014 een eerder besluit van het Uwv heeft bekrachtigd. Appellante, die sinds 7 april 2008 als agrarisch medewerkster werkte, heeft zich op 20 september 2012 ziekgemeld vanwege diverse klachten. Het Uwv heeft haar op 14 november 2012 hersteld verklaard, maar na bezwaar werd dit besluit op 24 januari 2013 gegrond verklaard, waardoor appellante opnieuw recht op ZW-uitkering kreeg. Op 27 juni 2013 werd appellante opnieuw hersteld verklaard, wat leidde tot beëindiging van haar uitkering per 1 juli 2013. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit op 17 september 2013 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij de medische beoordeling van het Uwv werd onderschreven. In hoger beroep heeft appellante de juistheid van deze uitspraak betwist en aangevoerd dat de artsen van het Uwv haar klachten hebben onderschat en dat zij niet in staat was haar eigen werk te verrichten. Het Uwv heeft in verweer gesteld dat er geen aanleiding is om van een ander standpunt uit te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv van een juiste maatstaf arbeid is uitgegaan en dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die de belastbaarheid van haar werk in twijfel trekken. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2015.