ECLI:NL:CRVB:2015:4679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
14/2671 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2014 een eerder besluit van het Uwv heeft bekrachtigd. Appellante, die sinds 7 april 2008 als agrarisch medewerkster werkte, heeft zich op 20 september 2012 ziekgemeld vanwege diverse klachten. Het Uwv heeft haar op 14 november 2012 hersteld verklaard, maar na bezwaar werd dit besluit op 24 januari 2013 gegrond verklaard, waardoor appellante opnieuw recht op ZW-uitkering kreeg. Op 27 juni 2013 werd appellante opnieuw hersteld verklaard, wat leidde tot beëindiging van haar uitkering per 1 juli 2013. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit op 17 september 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij de medische beoordeling van het Uwv werd onderschreven. In hoger beroep heeft appellante de juistheid van deze uitspraak betwist en aangevoerd dat de artsen van het Uwv haar klachten hebben onderschat en dat zij niet in staat was haar eigen werk te verrichten. Het Uwv heeft in verweer gesteld dat er geen aanleiding is om van een ander standpunt uit te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv van een juiste maatstaf arbeid is uitgegaan en dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die de belastbaarheid van haar werk in twijfel trekken. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2015.

Uitspraak

14/2671 ZW
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 maart 2014, 13/8639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, met als bijlage een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ingediend.
Appellante heeft nadere medische gegevens in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk sinds 7 april 2008 voor 40 uur per week via een uitzendbureau werkzaam geweest als agrarisch medewerkster. Zij heeft zich per 20 september 2012 ziekgemeld wegens een scala aan klachten, zowel fysiek als psychisch van aard. Het dienstverband is per 22 september 2012 beëindigd. Appellante heeft in het kader van deze ziekmelding het spreekuur van een bedrijfsarts van het Uwv bezocht. Op basis van bevindingen uit eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector is appellante bij besluit van 13 november 2012 met ingang van 14 november 2012 hersteld verklaard en is haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 24 januari 2013 gegrond verklaard zodat appellante met ingang van 14 november 2012 weer recht had op ZW-uitkering. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2013 ten grondslag.
1.2.
Appellante is op 27 juni 2013 wederom op het spreekuur van een bedrijfsarts gezien. Op basis van dossierstudie, informatie van de behandelend sector en bevindingen uit eigen onderzoek is appellante per 1 juli 2013 hersteld verklaard. Bij besluit van 27 juni 2013 is appellantes uitkering ingevolge de ZW per 1 juli 2013 beëindigd. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 17 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
16 september 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en heeft geen aanleiding gezien de beroepsgrond te volgen dat in het eigen werk ook veel dient te worden gestaan en gelopen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist en gelijke gronden als in beroep aangevoerd. Samengevat stelt appellante zich op het standpunt dat de artsen van het Uwv uitgegaan zijn van een onjuiste, in het eigen werk van appellante voorkomende, belasting. Anders dan waarvan het Uwv uitgegaan is, diende zij in haar werk als agrarisch medewerkster veelvuldig te lopen. Voorts stelt appellante dat de artsen van het Uwv haar klachten, zowel de fysieke als psychische, hebben onderschat en dat zij per de datum in geding vanwege uit haar klachten voortkomende beperkingen niet in staat was haar eigen werk te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat heeft appellante nadere medische stukken overgelegd. Tot slot heeft appellante verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de achterstallige uitkering.
3.2.
Het Uwv stelt in verweer dat, uitgaande van de in hoger beroep aangevoerde gronden, geen aanleiding wordt gezien om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk per datum in geding. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, beiden van 7 augustus 2014, overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Gelet op het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van de ZW, voor zover hier van belang, dient in de situatie dat een verzekerde geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. In het geval van appellante betreft dit het werk als agrarisch medewerkster voor 40 uur per week.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. In aanvulling hierop wordt overwogen dat ten aanzien van de maatstaf arbeid geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de werkomschrijving van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, neergelegd in het rapport van 7 augustus 2014. Appellantes grond dat zij bij haar eigen werkgever in deze functie meer moest lopen dan waarvan door de artsen van het Uwv en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uitgegaan en dat zij om die reden niet in staat is haar arbeid te verrichten slaagt niet. Nu appellante geen werkgever meer heeft is haar maatstaf arbeid ingevolge artikel 19, vijfde lid ZW, de agrarisch medewerker bij een soortgelijke werkgever waarbij eventuele bijzondere belastende aspecten, in het onderhavige geval het aspect lopen, buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het Uwv van een juiste maatstaf arbeid is uitgegaan.
4.3.
Mede gelet op de in hoger beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het rapport van 7 augustus 2014, gegeven toelichting op het standpunt dat appellante geschikt te achten is voor haar eigen werk zoals neergelegd in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 augustus 2014 en nu appellante in hoger beroep geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv appellantes belastbaarheid per datum in geding hebben overschat, ziet de Raad geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Dat appellante een half jaar na datum in geding geaccepteerd is in de ZW wegens het ondergaan van een knieoperatie geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.5.
Het hoger beroep van appellante treft, gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek van appellante om schadevergoeding bestaande uit wettelijke rente dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter in tegenwoordigheid van
V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) V. van Rij

NK