ECLI:NL:CRVB:2015:4647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
15/3493 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die per 16 november 2013 is stopgezet door het Uwv, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het besluit van 2 april 2013 werd pas op 11 december 2013 aan appellante bekendgemaakt, waarna zij op 24 december 2013 bezwaar maakte. De rechtbank verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, wat door de Centrale Raad van Beroep onterecht werd geacht. De Raad oordeelde dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat de rechtbank niet had moeten terugverwijzen naar het Uwv, maar het bestreden besluit inhoudelijk moest beoordelen.

De Raad concludeerde dat de medische beoordeling van het Uwv correct was en dat appellante geschikt was voor de functies die aan de WIA-beoordeling ten grondslag lagen. De Raad oordeelde dat er geen reden was om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 5 juni 2014 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,- en moest het griffierecht van € 123,- vergoeden.

Uitspraak

15/3493 WIA
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 april 2015, 14/4639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.F. Desloover, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Voor appellante is verschenen mr. Desloover. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het Uwv de uitkering van appellante die zij ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 november 2013 beëindigd, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Naar aanleiding van de telefonische vraag van appellante waarom zij geen uitkering meer ontving, heeft het Uwv haar op 11 december 2013 een afschrift van het besluit van 2 april 2013 gezonden.
1.2.
Bij besluit van 5 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 april 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard, wegens een niet verschoonbare overschrijding van de termijn voor het indienen van het bezwaar. Appellante heeft volgens de rechtbank niet aangetoond dat zij het Uwv voor 2 april 2013 op de hoogte heeft gesteld van haar verhuizing naar het adres [adres] .
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv al voordat het besluit van
2 april 2013 is verstuurd op de hoogte was van haar juiste adres. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante onder meer een betaalspecificatie van het Uwv van 17 maart 2013 overgelegd, met daarop het adres [adres] . Ter nadere onderbouwing van haar standpunt dat zij per 16 november 2013 arbeidsongeschikt moet worden geacht heeft zij aanvullende informatie van haar behandelend psychiater van 3 augustus 2015 overgelegd, waarin onder meer een psychiatrisch onderzoek van 29 april 2015 is beschreven.
3.2.
Het Uwv heeft het door appellante op 8 februari 2013 ondertekende formulier overgelegd, waarmee appellante heeft doorgegeven dat haar nieuwe adres met ingang van
20 februari 2013 [adres] zal zijn alsmede de brief van het Uwv aan appellante van 4 maart 2013, waarmee het Uwv de verwerking van de adreswijziging heeft bevestigd. Het Uwv heeft de opvatting gehandhaafd dat aan het bestreden besluit een juiste medische beoordeling ten grondslag ligt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat het besluit van 2 april 2013 eerst door toezending van een kopie daarvan op 11 december 2013 op de door artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze aan haar bekend is gemaakt. Appellante heeft op 24 december 2013, en dus tijdig, bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. Hieruit volgt dat het hoger beroep in zoverre slaagt en dat de aangevallen uitspraak om die reden dient te worden vernietigd. Nu partijen niet hebben verzocht om terugwijzing naar de rechtbank, zal de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
4.2.
Appellante is voorafgaand aan het besluit van 2 april 2013 door de verzekeringsarts op het spreekuur van 7 februari 2013 lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarbij was de verzekeringsarts op de hoogte van haar buikklachten en somberheid. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante verminderd belastbaar is omdat bij het psychisch onderzoek aanwijzingen zijn gevonden voor een verminderde stemming. Gelet op het volledige dagverhaal en de niet langer door zwangerschap toegenomen kwetsbaarheid zijn er echter onvoldoende argumenten om een urenbeperking op te leggen. Daarbij acht de verzekeringsarts ook van belang dat appellante niet meer wordt behandeld voor bloedarmoede. Appellante is echter niet geschikt voor fysiek zwaar inspannende werkzaamheden. In verband met de verminderde stemming is tevens structuur van belang, waarbij sterk stresserende factoren nog vermeden dienen te worden. Appellante is daarom aangewezen op voorspelbaar en routinematig werk zonder veelvuldige deadlines, een dwingend hoog handelingstempo of een zware eindverantwoordelijkheid. Langdurig lopen en staan, hoog frequent en belast traplopen en klimmen dienen vermeden te worden. Zware krachtfuncties zijn vooral wat betreft piekbelastingen beperkt. Ten slotte is appellante volgens de verzekeringsarts nog niet geschikt voor nachtdiensten. De zo weergegeven belastbaarheid van appellante is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
15 februari 2013.
4.3.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de totstandkoming van het rapport van 14 mei 2014 de beschikking gehad over de informatie van de
internist-hematoloog, de behandelend psycholoog verbonden aan PsyQ en van de behandelend gynaecoloog. Uit dit rapport blijkt dat deze informatie is meegewogen bij de beoordeling van de weergegeven belastbaarheid in de eerder genoemde FML. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd vermeld dat de verzekeringsarts op een logische wijze heeft geconcludeerd dat geen aanleiding meer bestaat om naast de vastgestelde beperkingen een urenbeperking aan te nemen. De vraag of er een indicatie is voor een urenbeperking dient aan de hand van de “Standaard verminderde arbeidsduur” te worden beantwoord, waarbij drie indicaties worden opgesomd. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gebleken dat een van deze indicaties speelde ten tijde van het primaire onderzoek en de datum van de beëindiging van de WIA-uitkering.
4.4.
Dat uit de in hoger beroep overgelegde informatie van de psychiater van het Erasmus Medisch Centrum blijkt dat op 16 november 2013 ook al sprake was van de door deze psychiater vastgestelde ernstige depressieve stoornis en dat zij daarom zwaarder beperkt zou moeten worden geacht dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld, kan de Raad niet volgen. In het rapport van 15 oktober 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat appellante bij het psychiatrisch onderzoek op 29 april 2015 een psychisch anders en slechter beeld heeft vertoond dan door de verzekeringsartsen is beschreven. Het door de verzekeringsartsen beschreven beeld wordt bevestigd door de informatie van PsyQ van 1 maart 2013 waarin door de behandelend psycholoog is beschreven dat op 19 februari 2013 sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Hieruit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook dat de situatie van appellante in de loop der tijd niet onveranderd is gebleven, maar na 16 november 2013 juist is verslechterd.
4.5.
Er bestaat geen aanleiding het onder 4.2 tot en met 4.4 beschreven inzichtelijk gemotiveerde medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat ook uit de informatie van PsyQ van 12 augustus 2014 blijkt dat de behandelend psycholoog eerst na de datum in geding (16 november 2013) een nieuwe diagnose heeft gesteld. Op 14 juli 2014 is sprake van een depressieve stoornis, herhaald, zonder psychotische kenmerken, bij een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Hieruit volgt dat niet staande kan worden gehouden dat de verzekeringsartsen op de datum in geding met de in de onder 4.2 genoemde FML vastgestelde beperkingen geen juist beeld hebben gehad van het medische toestandsbeeld van appellante.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van deze FML wordt tot slot geoordeeld dat de aan de
WIA-beoordeling ten grondslag gelegde voorgehouden functies in medisch opzicht voor appellante geschikt moeten worden geacht. Dat appellante geen ervaring heeft in werkzaamheden die aan die functies zijn verbonden, is geen reden om die functies aan te merken als functies die voor appellante niet passend zijn. Uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst volgt dat voor de vervulling van de functies, waarvoor geen hogere opleiding wordt gevraagd dan appellante heeft behaald, geen ervaring in soortgelijk werk is vereist.
5. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard.
6. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellante in hoger beroep gemaakte kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juni 2014 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB