Uitspraak
8 mei 2014, 14/83 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, een verkoopmedewerkster, had een Ziektewet-uitkering ontvangen na uitval door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 28 oktober 2013 besloten dat appellante geen recht meer had op de uitkering, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen ernstige psychopathologie was vastgesteld.
In hoger beroep betoogde appellante dat zij niet geschikt was voor haar werkzaamheden en dat het Uwv haar ziekte verkeerd had ingeschat. Ze verwees naar haar behandeling door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de verergering van haar klachten na een mishandeling. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hadden gedaan en dat de medische stukken voldoende onderbouwing boden voor de conclusie dat appellante per 28 oktober 2013 geschikt was voor haar eigen werk. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.