ECLI:NL:CRVB:2015:464
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verschuldigdheid van een bestuursrechtelijke premie door het Zorginstituut Nederland
In deze zaak heeft het Zorginstituut Nederland vastgesteld dat verzoekster met ingang van juni 2014 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, welke premie wordt ingehouden op haar uitkering. Verzoekster betwist de verschuldigdheid van deze premie, stellende dat zij geen betalingsachterstand heeft bij haar zorgverzekeraar. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat tegen het besluit van het Zorginstituut met betrekking tot de verschuldigdheid van de premie geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2014, waarin het beroep van verzoekster ongegrond werd verklaard, wordt bevestigd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoekster geen gronden heeft aangedragen die tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden. De zaak betreft de toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de bevoegdheden van het Zorginstituut, dat per 1 april 2014 de taken van het College voor zorgverzekeringen heeft overgenomen. Verzoekster heeft geen gronden aangevoerd die de beslissing van de rechtbank kunnen ondermijnen, en de kwestie van haar status als wanbetaler moet worden voorgelegd aan haar zorgverzekeraar.