ECLI:NL:CRVB:2015:4631
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en geschiktheid van geduide functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte en op 17 maart 2008 uitviel met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 15 maart 2010 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na heronderzoek op 22 februari 2013 concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde de uitkering per 23 april 2013. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een tweede onderzoek op 20 maart 2013. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. Hij stelde dat zijn psychische gesteldheid niet was besproken en dat hij zware medicijnen gebruikte die bijwerkingen hadden. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts had dossieronderzoek verricht en appellant zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geduide functies, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier N. Veenstra, op 18 december 2015.