ECLI:NL:CRVB:2015:4612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14-3831 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van opname en verblijf in verzorgingshuis en huishoudelijke hulp op basis van Wuv

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1936 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 6 mei 2014, weigerde verzoeken van appellant om vergoeding van kosten voor opname en verblijf in een verzorgingshuis, alsook voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp. De Raad heeft vastgesteld dat de voorzieningen niet medisch noodzakelijk zijn in verband met de psychische klachten van appellant. Appellant had eerder een tegemoetkoming gekregen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer en een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor maximaal vier uur per week.

Appellant verzocht in januari 2013 om uitbreiding van deze vergoedingen, maar zijn aanvragen werden afgewezen. De Raad oordeelde dat de medische gegevens geen indicatie gaven voor een noodzakelijke opname in een verzorgingshuis, en dat de verhuizing preventief was. Ook voor de uitbreiding van huishoudelijke hulp was er geen medische noodzaak, aangezien appellant in staat werd geacht om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met M.S. Boomhouwer als griffier, op 17 december 2015. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3831 WUV
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Israël (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 mei 2014, kenmerk BZ01689505 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Daar is appellant niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1936, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. In dat verband is aanvaard dat appellant psychische klachten heeft die in verband staan met de vervolging. Aan appellant is ingaande 1 juli 2006 een tegemoetkoming toegekend in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer en een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor ten hoogste vier uur (één dagdeel) per week.
1.2.
In januari 2013 heeft appellant verzocht om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de opname en verblijf in een verzorgingshuis (en de hieraan verbonden kosten van verhuizing en herinrichting) en een vergoeding voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp.
1.3.
Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen bij besluit van 20 augustus 2013 en deze afwijzingen na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. De gehandhaafde weigering om de kosten van opname en verblijf in een verzorgingshuis en de daaraan verbonden kosten van verhuizing en herinrichting te vergoeden is gebaseerd op de grond dat die voorzieningen niet medisch noodzakelijk zijn in verband met de psychische klachten van appellant. Deze verhuizing moet als preventief worden aangemerkt. De gehandhaafde weigering een voorziening te verstrekken voor meer dan één dagdeel per week huishoudelijke hulp is gebaseerd op de grond dat appellant nog in staat moet worden geacht om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Inkoop en opname in een verzorgingshuis en de daaraan verbonden verhuis- en herinrichtingskosten
2.1.1.
Op grond van artikel 20, derde lid, van de Wuv, komen - kort weergegeven - voor vergoeding in aanmerking de kosten van verpleging en verzorging in een daartoe bestemde inrichting, indien opname in die inrichting geschiedt wegens ziekten of gebreken die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan.
2.1.2.
Uit de voorhanden medische gegevens ziet de Raad niet naar voren komen dat de causale psychische klachten van appellant een opname in een verzorgingshuis medisch noodzakelijk maken. Van belang daarbij zijn de medische adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs, gebaseerd op een persoonlijk onderhoud dat de adviseur
Y. Engelberg, arts, met appellant heeft gehouden. In bezwaar is daarbij ook betrokken het rapport van prof. dr. B. Maoz die appellant op zijn verzoek heeft onderzocht. Uit deze rapportages komt het beeld naar voren dat appellant ten tijde hier van belang (appellant is inmiddels verhuisd) goed functioneerde in zijn omstandigheden, ondanks de nachtelijke oorlogsgerelateerde klachten, en dat hij en zijn echtgenote tot grote tevredenheid in het appartement woonden. Engelberg en Maoz vermelden beiden dat appellant bezorgd is over de toekomst, vooral over de gezondheid van zijn echtgenote, en dat hij bang is alleen te komen te staan als er met zijn vrouw iets gebeurt. Maoz geeft dan ook aan dat de verhuizing naar een verzorgingshuis een preventieve stap is. Uit de voorhanden zijnde medische gegevens is ook de Raad niet gebleken dat appellant psychische of lichamelijke klachten heeft op grond waarvan een opname in een verzorgingshuis medisch geïndiceerd is. Om die reden kan appellant niet in aanmerking worden gebracht voor een vergoeding van de kosten voor opname in een verzorgingshuis. Het ontbreken van een (medische) indicatie voor een opname in een verzorgingshuis brengt mee dat appellant evenmin in aanmerking kan komen voor de gevraagde vergoeding van dan wel een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing naar het verzorgingshuis.
Uitbreiding huishoudelijke hulp
2.2.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
zeventig jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor acht uur huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen acceptabel geacht (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3688).
2.2.2.
De onder 2.1.1 bedoelde geneeskundig adviseurs zien geen medische noodzaak voor meer dan het reeds toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp, omdat appellant in staat wordt geacht om licht huishoudelijk werk te verrichten.
2.2.3.
De Raad ziet geen grond anders te oordelen. Er zijn geen medische gegevens naar voren gekomen die daartoe aanleiding geven. Niet is gebleken dat er als gevolg van de causale psychische klachten bij appellant sprake is van zelfverwaarlozing of chaotisch gedrag. Appellant bestrijdt dat ook niet. Ook hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd noopt niet tot uitbreiding van de eerder aan hem toegekende huishoudelijke hulp.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD