ECLI:NL:CRVB:2015:4612
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding van opname en verblijf in verzorgingshuis en huishoudelijke hulp op basis van Wuv
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1936 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 6 mei 2014, weigerde verzoeken van appellant om vergoeding van kosten voor opname en verblijf in een verzorgingshuis, alsook voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp. De Raad heeft vastgesteld dat de voorzieningen niet medisch noodzakelijk zijn in verband met de psychische klachten van appellant. Appellant had eerder een tegemoetkoming gekregen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer en een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor maximaal vier uur per week.
Appellant verzocht in januari 2013 om uitbreiding van deze vergoedingen, maar zijn aanvragen werden afgewezen. De Raad oordeelde dat de medische gegevens geen indicatie gaven voor een noodzakelijke opname in een verzorgingshuis, en dat de verhuizing preventief was. Ook voor de uitbreiding van huishoudelijke hulp was er geen medische noodzaak, aangezien appellant in staat werd geacht om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met M.S. Boomhouwer als griffier, op 17 december 2015. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.