ECLI:NL:CRVB:2015:4608
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen de erven van een overleden betrokkene en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De betrokkene, geboren in 1942 en overleden op 20 december 2013, had in juni 2013 een samenloop-aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Wuv. In januari 2014 werd hij erkend als vervolgde, maar zijn aanvraag voor een periodieke uitkering werd afgewezen omdat zijn psychische klachten niet leidden tot een verminderd functioneren. De erven van de betrokkene hebben hiertegen beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet voldaan was aan de maatstaf voor verminderd functioneren zoals vastgesteld in de Wuv. De Raad baseerde zich op adviezen van geneeskundige adviseurs die concludeerden dat de psychische klachten van de betrokkene niet leidden tot beperkingen in de relevante rubrieken. Ook de lichamelijke klachten werden als niet aan het oorlogsgeweld gerelateerd beschouwd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere adviezen konden ondermijnen.
De Raad heeft ook de afwijzing van de aanvraag voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp beoordeeld. Het beleid van de verweerder staat alleen een vergoeding voor twee dagdelen toe als de betrokkene niet in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad concludeerde dat de betrokkene nog in staat was om lichte taken uit te voeren, waardoor de afwijzing van de extra hulp ook terecht was. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad.