ECLI:NL:CRVB:2015:1565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
13-4507 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een periodieke uitkering en uitbreiding van huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2015 uitspraak gedaan over de toekenning van een periodieke uitkering en de uitbreiding van huishoudelijke hulp aan appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië. Appellant had eerder een vergoeding voor huishoudelijke hulp en andere voorzieningen ontvangen, maar zijn aanvraag voor een periodieke uitkering werd afgewezen omdat zijn psychische klachten niet leidden tot verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten. Na een eerdere afwijzing in 2013, diende appellant in augustus 2012 opnieuw een aanvraag in, die ook werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de beoordeling van de gezondheidstoestand van appellant deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, met inachtneming van de adviezen van verschillende medische professionals, waaronder de geneeskundig adviseur G. Kho.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verminderd functioneren in de zin van de Wuv, omdat de beperkingen van appellant niet voldeden aan de gestelde criteria. Wat betreft de uitbreiding van huishoudelijke hulp, oordeelde de Raad dat verweerder terecht had besloten om slechts één dagdeel huishoudelijke hulp toe te kennen, aangezien appellant nog in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4507 WUV
Datum uitspraak: 21 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], U.S.A (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2003, kenmerk BZ01589349 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Voor appellant is
mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1938 in het toenmalige Nederlands-Indië, is bij besluit van
25 februari 2009 gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat appellant psychische klachten heeft die in verband staan met het door de vervolging omkomen van zijn vader. Aan appellant zijn toegekend een vergoeding voor huishoudelijke hulp van maximaal 4 uur per week, een vergoeding voor niet-gedekte medische kosten en medisch vervoer in verband met de psychische klachten en een tegemoetkoming voor deelname aan het maatschappelijk verkeer. De gevraagde periodieke uitkering heeft verweerder niet toegekend. Dit op de grond dat de psychische klachten van appellant niet hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten.
1.2.
In augustus 2012 heeft appellant op grond van verergering van zijn psychische klachten opnieuw een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering. Ook heeft hij verzocht de voorziening voor huishoudelijke hulp uit te breiden naar 8 uur per week. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 14 februari 2013, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat de periodieke uitkering niet kan worden toegekend aangezien niet is gebleken dat de psychische klachten bij appellant hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten. Een voorziening voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp acht verweerder niet medisch noodzakelijk.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
periodieke uitkering
2.1.1.
Van verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten in het kader van de Wuv is volgens het beleid van verweerder sprake als er tenminste matige beperkingen bestaan in drie van de vier aan de American Medical Assciation (AMA) ontleende rubrieken, dan wel matige beperkingen in één rubriek en aanzienlijke of ernstige beperkingen in een andere. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard.
2.1.2.
Verweerder heeft zijn standpunt in eerste instantie gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur R. Loonstein, arts, uitgebracht advies. Dat is tot stand is gekomen na een door de psychiater H. Mahfoozi bij appellant verricht onderzoek. Bij de advisering is ook betrokken de ontvangen informatie van de orthopedisch chirurg B. Samimi. Uit het keuringsverslag van Mahfoozi concludeert Loonstein dat bij appellant niet is gebleken van dusdanige beperkingen in het functioneren dat er gesproken kan worden van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten.
2.1.3.
In de bezwaarfase is namens appellant dermate kritiek geuit op het onderzoek van Mahfoozi dat verweerder hierin aanleiding heeft gevonden om appellant opnieuw aan een medisch onderzoek te onderwerpen. Ditmaal door de geneeskundig adviseur G. Kho, arts, die appellant thuis heeft bezocht. Kho concludeert dat er bij appellant alleen geringe tot matige beperkingen zijn in de rubriek dagelijkse activiteiten als gevolg van slaapproblematiek. De beperkingen als gevolg van de psychische klachten zijn dan ook niet zodanig in ernst dat ze voldoen aan de criteria voor een verminderd functioneren, aldus Kho.
2.1.4.
Anders dan namens appellant is betoogd, is het bestreden besluit op dit punt deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Verweerder heeft informatie opgevraagd bij de huisarts en de door appellant genoemde behandelaars. Alleen Samimi heeft informatie verstrekt. De andere behandelaars hebben niet gereageerd. Met het gerichte persoonlijke onderzoek van Kho en de ontvangen informatie van Samimi is voldaan aan de eis om een zo actueel mogelijk beeld te krijgen van de gezondheidstoestand van appellant.
2.1.5.
Daargelaten dat ook naar de mening van appellant het oordeel van Mahfoozi is achterhaald, zijn de door Mahfoozi genoemde beperkingen allemaal (in hoofdzaak) gebaseerd op de niet causale lichamelijke klachten van appellant. Deze spelen in dit verband geen rol. Kho heeft, zoals hiervoor onder 2.3 is vermeld, bij zijn recente persoonlijke onderzoek alleen beperkingen in één rubriek kunnen vaststellen. Namens appellant zijn geen medische gegevens ingebracht die aan het oordeel van Kho afbreuk kunnen doen. Nu niet is voldaan aan de onder 2.1.1 genoemde maatstaf, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat bij appellant geen sprake is van een verminderd functioneren in de zin van de Wuv. Appellant kan daarom nog steeds niet in aanmerking worden gebracht voor een periodieke uitkering.
uitbreiding huishoudelijke hulp
2.2.1.
Verweerder hanteert het beleid dat aan een persoon van 70 jaar en ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2.2.2.
Het niet toekennen van meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp heeft verweerder hoofdzakelijk gebaseerd op het rapport van Kho. Dat laat duidelijk zien dat appellant nog in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2.2.3.
Er zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder in navolging van zijn geneeskundig adviseur ingenomen standpunt. Er zijn geen medische gegevens voorhanden die daartoe aanleiding zouden kunnen geven.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2015.
(getekend) R. Kooper
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD