ECLI:NL:CRVB:2015:1565
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- R. Kooper
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een periodieke uitkering en uitbreiding van huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2015 uitspraak gedaan over de toekenning van een periodieke uitkering en de uitbreiding van huishoudelijke hulp aan appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië. Appellant had eerder een vergoeding voor huishoudelijke hulp en andere voorzieningen ontvangen, maar zijn aanvraag voor een periodieke uitkering werd afgewezen omdat zijn psychische klachten niet leidden tot verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten. Na een eerdere afwijzing in 2013, diende appellant in augustus 2012 opnieuw een aanvraag in, die ook werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de beoordeling van de gezondheidstoestand van appellant deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, met inachtneming van de adviezen van verschillende medische professionals, waaronder de geneeskundig adviseur G. Kho.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verminderd functioneren in de zin van de Wuv, omdat de beperkingen van appellant niet voldeden aan de gestelde criteria. Wat betreft de uitbreiding van huishoudelijke hulp, oordeelde de Raad dat verweerder terecht had besloten om slechts één dagdeel huishoudelijke hulp toe te kennen, aangezien appellant nog in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.