ECLI:NL:CRVB:2015:4607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14-3739 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wubo-uitkering op basis van niet blijvende invaliditeit ondanks psychische klachten gerelateerd aan oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen appellanten en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De zaak betreft de erkenning van de betrokkene, die in juni 2013 een aanvraag indiende op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De betrokkene, geboren in 1942 en overleden op 20 december 2013, had psychische klachten (PTSS-kenmerken) die verband hielden met oorlogsgeweld, maar deze klachten leidden niet tot blijvende invaliditeit volgens de criteria van de Wubo. De Raad oordeelde dat de lichamelijke klachten van de betrokkene, waaronder eczeem, longklachten, suikerziekte en hart- en vaatklachten, niet in verband stonden met het oorlogsgeweld. De Raad baseerde zijn oordeel op de adviezen van geneeskundig adviseurs die de medische situatie van de betrokkene beoordeelden. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren die het eerdere advies zouden ondermijnen. Het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad werd derhalve als deugdelijk en goed gemotiveerd beschouwd, en het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met M.S. Boomhouwer als griffier.

Uitspraak

14/3739 WUBO
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellanten] te [woonplaats] (appellanten)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 mei 2014, kenmerk BZ01717485 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Daar is namens appellanten verschenen [naam 1] , bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
In juni 2013 heeft [naam 2] , geboren in 1942 en overleden op 20 december 2013, hierna: betrokkene, een zogenoemde samenloop-aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 dan wel de Wubo.
1.2.
Bij besluit van 7 januari 2014 is erkend dat betrokkene is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, namelijk internering tijdens de Japanse bezetting in de kampen Baros te Tjimahi, het Bloemenkamp te Bandoeng en de kampen Grogol en Tjideng. De aanvraag om toekenning van onder meer een periodieke uitkering is afgewezen op de grond dat de bij betrokkene aanwezige psychische klachten (PTSS-kenmerken) weliswaar verband houden met het oorlogsgeweld, maar niet hebben geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Over de lichamelijke klachten (eczeem, longklachten, suikerziekte en de hart- en vaatklachten) is geoordeeld dat deze niet in verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo is volgens het beleid van verweerder sprake als de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, te weten 1) dagelijkse activiteiten,
2) sociaal functioneren, 3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en 4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:244).
2.2.
Verweerder heeft zijn standpunt in het primaire besluit gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, uitgebrachte advies. Dat advies is tot stand gekomen na een door deze arts op 15 november 2013 bij betrokkene verricht medisch onderzoek. Daarbij is ook betrokken de van de huisarts ontvangen informatie. Maas concludeerde dat bij betrokkene sprake was van psychische klachten (PTSS-kenmerken) die wel in verband staan met het oorlogsgeweld, maar dat deze klachten niet leidden tot beperkingen in de onder 2.1 genoemde rubrieken. De lichamelijke klachten (eczeem, longklachten, suikerziekte en de
hart- en vaatklachten) konden niet aan het oorlogsgeweld worden toegeschreven, aldus Maas.
2.3.
In de bezwaarfase is advies gevraagd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts
R.J. Roelofs. Hij heeft het advies van Maas onderschreven. Op basis van het bezwaar concludeerde Roelofs dat de vaste beoordelingssystematiek voor het vaststellen van de invaliditeit/beperkingen (als gevolg van de psychische klachten) correct is toegepast. In bezwaar zijn geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het eerdere medische advies zou moeten worden heroverwogen, aldus Roelofs.
2.4.
Anders dan namens appellanten is aangevoerd acht de Raad het bestreden besluit op grond van de advisering van Maas en Roelofs deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt niet dat bij betrokkene sprake was van beperkingen in minstens twee van de aan de AMA ontleende rubrieken. Medische gegevens op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de beperkingen van betrokkene zijn onderschat zijn niet aanwezig. Mogelijkerwijs heeft betrokkene zich tijdens het onderzoek van Maas beter voorgedaan dan dat hij was, maar dat vindt geen steun in de (medische) stukken. Anders dan namens appellanten is bepleit kan een nader gesprek tussen de echtgenote van betrokkene en een geneeskundig adviseur niet leiden tot een ander oordeel. Met betrekking tot de lichamelijke klachten heeft de Raad in de medische gegevens geen aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan het ingenomen standpunt dat deze klachten niet aan het oorlogsgeweld konden worden toegeschreven. In het in het dossier aanwezige sociaal rapport is weliswaar vermeld dat betrokkene tijdens de internering bacillaire dysenterie, Engelse ziekte en oedeem heeft opgelopen, maar, wat hiervan verder ook zij, dat zijn fysieke klachten daaraan zijn toe te schrijven vindt geen steun in de medische gegevens. Voor het gericht stellen van vragen aan de behandelend longarts of cardioloog, zoals namens appellanten is bepleit, heeft verweerder in dit geval kunnen afzien nu de huisarts op basis van informatie van deze behandelaars de hart-, vaat- en longaandoening uitgebreid heeft beschreven. Met de hier ontvangen informatie is dan ook voldaan aan de eis een zo actueel mogelijk beeld te verkrijgen van de gezondheidstoestand van betrokkene.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer
HD