ECLI:NL:CRVB:2015:4586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
14/4329 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering na toename van beperkingen door andere ziekteoorzaak

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 1986 arbeidsongeschikt is door rug- en schouderklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het bezwaar van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had in 2013 verzocht om herbeoordeling van zijn WAO-uitkering, omdat hij aangaf dat zijn gezondheid was verslechterd. Het Uwv concludeerde echter dat de toename van de beperkingen voortkwam uit een andere ziekteoorzaak dan bij de eerdere WAO-beoordeling. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve medische informatie was die de claim van appellant ondersteunde. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend aangetoond dat er geen toename van beperkingen was ten opzichte van de laatste beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

14/4329 WAO
Datum uitspraak: 4 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
20 juni 2014, 14/950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 17 september 1986 vanwege rugklachten uitgevallen voor zijn werk als plaatwerker. Nadien zijn daar ook schouderklachten bijgekomen. De rechtsvoorganger van het Uwv heeft appellant na ommekomst van de wachttijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is enige keren herbeoordeeld. Op 18 februari 2010 heeft orthopedisch chirurg W. de Graaf, op verzoek van het Uwv, gerapporteerd over de belastbaarheid van appellant op orthopedisch gebied. De Graaf heeft bij zijn onderzoek geen significante afwijkingen aan het houdings- en bewegingsapparaat vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep N. Visser heeft op 15 maart 2010 naar aanleiding van de bevindingen van De Graaf gerapporteerd dat er medisch objectief op orthopedisch terrein geen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek te duiden zijn en dat appellant uitsluitend beperkt is vanwege een licht gehoorverlies links. Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 juli 2010 ingetrokken, omdat appellant, uitgaande van de voor hem vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2010, geschikt wordt bevonden voor zijn eigen werk.
1.2.
Op 7 september 2013 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid sedert geruime tijd (eind 2012) verslechterd is. Appellant heeft het Uwv verzocht om een herbeoordeling in het kader van de WAO. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat het om een toename gaat van klachten waarvoor hij eerder bij het Uwv bekend was. Bij zijn verzoek heeft appellant informatie van radioloog A. Van Den Heuvel van 13 februari 2013 gevoegd.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2013 heeft het Uwv appellant bericht dat hij geen
WAO-uitkering krijgt. Dit berust op het standpunt van de verzekeringsarts dat de toename van de beperkingen voorkomt uit een andere ziekteoorzaak dan welke bij de voorgaande
WAO-beoordeling aan de orde was.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 21 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 september 2013, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 januari 2014, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin gerapporteerd dat sprake is van dezelfde gezondheidsklachten (rugklachten) waarmee appellant tot 5 juli 2010 een WAO-uitkering ontving, dat er geen aanleiding is om een afname van de benutbare mogelijkheden aan te nemen ten opzichte van de laatste medische beoordeling op 15 maart 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat appellant geen objectieve medische informatie heeft ingezonden op grond waarvan moet worden aangenomen dat hij minder belastbaar is dan door het Uwv is aangenomen.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn rugklachten zijn toegenomen, waardoor hij zijn eigen werk van plaatwerker niet kan verrichten. Naar de mening van appellant heeft de rechtbank de bewijslast ten onrechte volledig bij hem neergelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank, dat ten aanzien van appellant niet is gebleken dat sprake is van een afname van de benutbare mogelijkheden als gevolg van de rugklachten ten opzichte van de laatste medische beoordeling per 5 juli 2010 en zoals beschreven in de FML van
15 maart 2010, wordt onderschreven. De Raad verenigt zich met de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 januari 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat op grond van het verslag van
13 februari 2013 van radioloog Van Den Heuvel, waarin de bevindingen beschreven zijn van een MRI-scan van de thoracale en lumbale wervelkolom, de gegevens van de huisarts van appellant en zijn eigen onderzoeksbevindingen, geen sprake is van toename van de beperkingen ten opzichte van het toestandsbeeld van appellant als neergelegd in de FML van 15 maart 2010. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe overwogen dat appellant doorgaand last heeft van aspecifieke lage rugklachten waarvoor hij pijn injecties kreeg. Er is onderzoek verricht naar een mogelijke specifieke oorzaak, maar die kon niet worden vastgesteld. Uit het beeldvormend onderzoek is gebleken dat er afwijkingen zijn, maar dat er doorgaand sprake is van aspecifieke rugklachten. Bij eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een goede rugfunctie aangetroffen zonder specifieke afwijkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarmee inzichtelijk aangetoond dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat appellant toegenomen arbeidsongeschikt is. In zijn verslag van 13 februari 2013 heeft Van Den Heuvel gerapporteerd dat er geen overtuigende wortelcompromittering zichtbaar is.
4.2.
Evenals in beroep heeft appellant in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt kunnen onderbouwen of aanleiding kunnen geven voor een andersluidend oordeel.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries als voorzitter en L. Koper en
H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2015.
(getekend) G. van Zeben-de Vries
(getekend) W. de Braal

UM