ECLI:NL:CRVB:2015:4583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
15/2665 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar Zorgkantoor AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Zorgkantoor, dat hem een persoonsgebonden budget (pgb) had verleend. Het Zorgkantoor had het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De appellant stelde dat hij door psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en dat er een toezegging was gedaan dat het bezwaar inhoudelijk behandeld zou worden.

De Raad heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor het besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn ruimschoots was verstreken. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken of dat er een toezegging was gedaan door het Zorgkantoor. De rechtbank had de gronden van de appellant in de eerdere uitspraak afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet tot een vernietiging van het bestreden besluit leidden.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door het Zorgkantoor standhield. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2665 AWBZ
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
20 maart 2015, 14/1418 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.I. Algoe.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft het Zorgkantoor aan appellant op grond van de Regeling subsidies AWBZ voor 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van
€ 10.047,43. Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 29 april 2013 het pgb voor 2012 vastgesteld op € 4.419,- en van appellante een bedrag van € 5.628,43 teruggevorderd. Appellant heeft op 10 december 2013 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 april 2013.
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft niet binnen de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar gemaakt en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellant het bezwaarschrift na afloop van de termijn van zes weken heeft ingediend. Er is niet gebleken van een expliciete en ondubbelzinnige toezegging van de zijde van het Zorgkantoor aan appellant dat het bezwaarschrift inhoudelijk zou worden behandeld. Uit de door het Zorgkantoor overgelegde uitdraai van een gespreksregistratie van 21 november 2013 tussen het Zorgkantoor en de pleegmoeder van appellant blijkt enkel dat is meegedeeld dat appellant bezwaar kan maken met daarbij de reden waarom zo laat bezwaar wordt gemaakt. Hieruit blijkt niet van een toezegging dat het bezwaar ook inhoudelijk behandeld zal worden. Het besluit van 29 april 2013 is verzonden naar het adres waarop appellant op dat moment woonachtig was, namelijk bij zijn biologische vader. Het Zorgkantoor heeft de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht. Van appellant mag worden verwacht dat hij iemand inschakelt ter behartiging van zijn belangen, als hij als gevolg van ziekte niet in staat kan worden geacht om zelf tijdig bezwaar te maken. Niet is gebleken dat er geen mogelijkheid is geweest om daarvoor zorg te dragen. Zo was de opname en behandeling van appellant in een instelling ten tijde van het besluit van 29 april 2013 al beëindigd. Verder is niet gebleken dat appellant als gevolg van zijn psychische problemen niet in staat was om binnen de bezwaartermijn iemand in te schakelen om voor hem tijdig een (pro-forma) bezwaarschrift in te dienen. Het Zorgkantoor heeft het bezwaar daarom terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat er wel degelijk sprake is geweest van een expliciete ondubbelzinnige toezegging inhoudende dat het bezwaar alsnog inhoudelijk zou worden behandeld. Voorts was appellant vanwege zijn psychische problemen niet in staat om tijdig bezwaar te maken of om een derde te vragen om dat namens hem te doen. Verder heeft appellant opgemerkt dat hij niet (feitelijk) woonachtig was op het adres van zijn biologische vader.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Zorgkantoor heeft het besluit van 29 april 2013 met de, tussen partijen niet in geschil zijnde verzending naar het [adres] te [Z.], in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb aan appellant bekendgemaakt. Zoals het Zorgkantoor ter zitting nader heeft toegelicht, was dat adres het bij het Zorgkantoor laatst bekende (correspondentie)adres van appellant. Nu het besluit van 29 april 2013 op juiste wijze bekend is gemaakt, was de bezwaartermijn ruimschoots verstreken toen appellant op 10 december 2013 tegen dat besluit bezwaar maakte.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep verder geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.3.
De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.4.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. van Wijk
JvC