ECLI:NL:CRVB:2015:4582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
15/295 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschrift inzake gehandicaptenparkeerkaart

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor indiening op 1 april 2014 eindigde, terwijl het beroepschrift pas op 3 april 2014 was verzonden en op 4 april 2014 bij de rechtbank was ontvangen. Appellante stelde dat zij in afwachting was van een gesprek met de wethouder(s) en vertrouwde erop dat een gerechtelijke procedure niet nodig was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat appellante, ondanks haar wens om een gesprek aan te gaan, zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van het beroepschrift. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en voegde hieraan toe dat appellante op de hoogte was van de geldende termijn en dat zij binnen deze termijn een beroepschrift had kunnen indienen, ongeacht het aangevraagde gesprek.

De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met D. van Wijk als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 december 2015. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/295 BABW
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 november 2014, 14/1070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Bräken-Brinkman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 september 2013 heeft het college de aanvraag van appellante om verlenging van de geldigheidsduur van een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 1 april 2014. Appellante heeft het beroepschrift op 3 april 2014 aan de rechtbank verstuurd. Op 4 april 2014 is het beroepschrift bij de rechtbank ingekomen, zodat het beroepschrift niet binnen de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is geen sprake.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij kort na de ontvangst van het bestreden besluit een (tweede) gesprek met de wethouder(s) heeft aangevraagd in de hoop om er onderling uit te kunnen komen. Appellante zou over die afspraak door de gemeente worden teruggebeld, maar dat is niet gebeurd. Appellante heeft er steeds op vertrouwd dat een gerechtelijke procedure niet nodig was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad stelt evenals de rechtbank vast dat het beroepschrift van appellante niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn is ingediend. Verder is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is te achten. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Hij voegt hieraan nog toe dat de omstandigheid dat appellante heeft willen wachten op een gesprek met de wethouder(s) om er onderling uit te kunnen komen en om de gang naar de rechter te voorkomen, voor haar rekening en risico komt. Hierbij is van belang dat appellante ter zitting heeft bevestigd dat zij op de hoogte was van de geldende beroepstermijn van zes weken. Appellante had, in afwachting van het door haar aangevraagde gesprek, binnen deze termijn op nader aan te voeren gronden een beroepschrift kunnen indienen. De rechtbank heeft het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. van Wijk

UM