ECLI:NL:CRVB:2015:4572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
14/3390 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv

In deze zaak stond centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 mei 2013 had vastgesteld op 66%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte was vastgesteld op 45-55%. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank over de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 mei 2013 had moeten vaststellen op 66,25%. Dit was gebaseerd op een arbeidskundig onderzoek van 22 juli 2011, waaruit bleek dat het verlies aan verdiencapaciteit 66,25% bedroeg. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar van appellant gegrond, waarbij het besluit van 20 februari 2013 werd herroepen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het bezwaar en de proceskosten in beroep en hoger beroep, die in totaal op € 2.450,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 30 november 2015.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 november 2015
14/3390 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 april 2014, 13/5769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. R.J. Ouderdorp, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als ouderenwerker voor 32 uur per week. Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 30 november 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 20 februari 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 30 mei 2013 (datum in geding) niet langer recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering. Omdat appellant niet voldoet aan de inkomenseis heeft hij met ingang van die datum recht op een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45-55%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 5 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat ten onrechte de expertise van Skils van 15 november 2010 is betrokken bij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende beoordeling, nu deze expertise meer dan twee jaar voor de nu in geding zijnde datum is opgesteld. Ten onrechte is geen aandacht besteed aan het standpunt van Ph. van Tiel, GZ-psycholoog, dat appellant niet op korte of middellange termijn inzetbaar zal zijn, zoals dit is gemotiveerd in zijn brieven van 24 april 2011 en 20 januari 2014. In het laatste schrijven van Van Thiel is ook melding gemaakt van de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarmee aannemelijk is dat er sprake is van toegenomen klachten. De functie productiemedewerker industrie is ten onrechte voor appellant geselecteerd nu de daarin voorkomende belasting niet alleen de beperkingen van appellant op de punten concentratie en geheugen overschrijdt maar ook op het punt kniebelasting. De functie administratief medewerker gaat op het punt van de sociale interacties de mogelijkheden van appellant te boven en bij de functie productiemedewerker textiel is een overbelasting op het punt staan.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift van 25 augustus 2014 naar voren gebracht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 februari 2014 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangescherpt vanwege de beperkingen op knieklachten en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 maart 2014 daarin aanleiding heeft gevonden om een aantal van de geselecteerde functies niet langer passend te achten, waardoor onvoldoende functies overbleven om de schatting op te baseren. Deze arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd en in zijn rapport van 21 augustus 2014 de bezwaren van appellant tegen deze functies besproken. Ten onrechte echter is, aldus het Uwv, in het bestreden besluit neergelegd dat de vervolguitkering wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Hierbij is voorbijgegaan aan het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 juli 2011 waarin is gesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit 66,25% bedraagt. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 30 mei 2013 vastgesteld op 65-80%. Tevens heeft het Uwv gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 september 2014 zal worden herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid 55-65%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Mede gelet op het verhandelde ter zitting is in dit geding uitsluitend aan de orde of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 mei 2013 heeft vastgesteld op 66%. De bij het verweerschrift aangekondigde herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 september 2014 maakt dan ook geen onderdeel van dit geding uit.
4.2. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit niet te volgen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad onderschrijft het bij rapport van 15 augustus 2014 gegeven commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die onderbouwen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling van onjuiste gegevens zou zijn uitgegaan of zou hebben miskend dat appellant op enig punt meer beperkt is. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie die door de behandelaars en de huisarts van appellant is verstrekt heeft betrokken bij zijn beoordeling. De Raad ziet geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen. Aan de informatie van GZ-psycholoog Van Thiel zijn onvoldoende aanknopingspunten te ontlenen voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3. Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 21 augustus 2014. In dat rapport wordt inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant op de datum in geding werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn door de verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep in de FML van 28 februari 2014 vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.4. Ten onrechte echter heeft het Uwv in het bestreden besluit neergelegd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 mei 2013 moet worden gesteld op 45-55%. Uit het arbeidskundig onderzoek van 22 juli 2011 komt naar voren dat het verlies aan verdienvermogen moet worden vastgesteld op 66,25%. Het Uwv had om die reden het bezwaar van appellant gegrond moeten verklaren, het besluit van 20 februari 2013 moeten herroepen en de kosten van bezwaar moeten vergoeden. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 16 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2512. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.5. De Raad ziet, gezien hetgeen onder 4.4 is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 mei 2013 wordt vastgesteld op 66,25% en de resterende verdiencapaciteit op € 936,82.
5. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Gelet op rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 bestaat aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het bezwaar en vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep. De kosten van bezwaar worden begroot op € 490,- (indiening bezwaarschrift). De proceskosten van beroep worden bepaald op 2 x € 490,- = € 980,- (indiening beroepschrift en bijwonen zitting). De kosten van het hoger beroep worden eveneens vastgesteld op € 980,-, in verband met de indiening van het hoger beroepschrift en het bijwonen van de zitting.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 september 2013 gegrond, en vernietigt dat besluit voor zover het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2013 ongegrond is verklaard;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2013 gegrond en herroept het besluit van 5 september 2013;
- bepaalt dat de mate van arbeidsongeschiktheid en de resterende verdiencapaciteit per
30 mei 2013 worden vastgesteld op 66,25% en € 936,82;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het desbetreffende onderdeel van het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 44,- en € 122,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) V. van Rij

AP