ECLI:NL:CRVB:2015:4569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/4407 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar de LFNP-functie in het bestuursrecht en ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie (Landelijk Functiegebouw Nationale Politie) voor een ambtenaar die werkzaam was als Forensisch Assistent. De appellant, de korpschef van politie, had eerder besloten dat de betrokkene op 1 januari 2012 zou overgaan naar de LFNP-functie Assistent Forensische Opsporing. Dit besluit werd bestreden door de betrokkene, die stelde dat haar functie niet correct was ingedeeld en dat zij recht had op een hogere schaal. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de korpschef vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestreden besluit niet bevoegd was genomen. De Raad benadrukte dat de transponeringstabel, die niet als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, toch een zwaarwegende betekenis heeft en dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van LFNP-functies mag uitgaan van de regels in deze tabel. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling was geschied. Het hoger beroep van de korpschef slaagde, en de Raad verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond.

Uitspraak

15/4407 AW
Datum uitspraak: 10 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 mei 2015, 14/2301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Koolhoven een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en F.J.H. Gunther. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Koolhoven.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Betrokkene was sinds 2006 werkzaam als Forensisch Assistent (schaal 5) bij het voormalige korps Zaanstreek-Waterland (thans Eenheid Noord-Holland).
1.3.
Betrokkene heeft om functieonderhoud verzocht. Dit verzoek is bij besluit van 28 oktober 2011 afgewezen. Zij heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij besluit van 1 november 2011 heeft appellant de uitgangspositie van betrokkene voor haar toekomstige LFNP-functie bepaald op Forensisch Assistent. Bij besluit van 27 april 2012 is deze uitgangspositie uitgebreid met het taakaccent Sporenanalyse mbt Woninginbrakenteam, categorie 2. Beide besluiten zijn in rechte komen vast te staan.
1.5.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van betrokkene besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Assistent Forensische Opsporing in het vakgebied Forensische Opsporing met bijbehorende schaal 5 op 1 januari 2012. Bij besluit van 25 april 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Hieraan heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Allereerst is overwogen dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen. De rechtbank heeft dit bevoegdheidsgebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.1.2.
De transponeringstabel, opgenomen in een bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), is een algemeen verbindend voorschrift. Nu geen sprake is van ernstige feilen die kleven aan de inhoud of de totstandkoming van de transponeringstabel, kan deze als grondslag dienen voor het daarop gebaseerde bestreden besluit.
2.1.3.
Omdat betrokkene feitelijk werkzaamheden verrichtte die meer overeenkwamen met die van de LFNP-functie Medewerker Forensische Opsporing dan met haar eigen functie en soortgelijke functies in andere voormalige korpsen waren ingedeeld in schaal 6, heeft appellant een onjuiste toepassing gegeven aan de Regeling.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Uit de uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550, volgt dat appellant terecht heeft betoogd dat bestreden besluit bevoegd is genomen.
3.2.
Zoals de Raad in de uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht kan de transponeringstabel, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, niet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. Appellant mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.3.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de functie van Forensisch Assistent binnen het voormalige korps Zaanstreek-Waterland aanvankelijk een roulatiefunctie was voor medewerkers uit de surveillantenpool en werd beloond als een surveillantenfunctie, schaal 5. De functie heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot een zelfstandige functie. De werkzaamheden waren identiek aan de werkzaamheden van collega’s in vergelijkbare functies van andere korpsen waar de functie was gewaardeerd in salarisschaal 6. Zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om functieonderhoud, omdat de functieomschrijving van het voormalige korps Zaanstreek-Waterland overeenkwam met de feitelijke werkzaamheden. Betrokkene had de verwachting dat een en ander rechtgetrokken zou worden zodra er op inhoud van de werkzaamheden gematcht zou worden. Haar werkzaamheden komen meer overeen met de functiebeschrijving van de Medewerker Forensische Opsporing dan met de functiebeschrijving van Assistent Forensische Opsporing. Betrokkene vreest dat zij als Assistent Forensische Opsporing het veel minder gekwalificeerde werk zal moeten gaan doen.
3.4.
Betrokkene heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent.
3.4.1.
Indien betrokkene zich niet kon vinden in haar uitgangspositie, had het op haar weg gelegen om functieonderhoud te vragen op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie en/of rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming over haar uitgangspositie. Betrokkene heeft wel functieonderhoud aangevraagd, maar tegen de afwijzing daarvan geen rechtsmiddelen aangewend. Ondanks adviezen van leidinggevenden om, mede gelet op de risico’s voor de matching in het LFNP, de functie van Forensisch Assistent opnieuw te laten beschrijven en waarderen, is een verzoek hiertoe niet doorgezet. Dat betrokkene daarvan heeft afgezien dient voor haar risico te blijven. Hiermee is haar uitgangspositie op 31 december 2011 in rechte komen vast te staan.
3.4.2.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat appellant de functie van betrokkene op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling had dienen te matchen met die van Medewerker Forensische Opsporing (schaal 6). Appellant heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door betrokkene naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Zoals de Raad in zijn onder 1.1 vermelde uitspraken van 1 juni 2015 heeft overwogen, is de hardheidsclausule niet bedoeld om (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden of met extra werkzaamheden, specifieke werkzaamheden, bijzondere situaties en afspraken die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen zijn. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 5, vierde lid, van de Regeling, waarin het grote belang is benadrukt van een juiste vaststelling van de uitgangspositie.
3.4.3.
De stelling dat een andere LFNP-functie binnen het vastgestelde vakgebied inhoudelijk bezien meer vergelijkbaar is dan de toegekende LFNP-functie kan de toepassing van de hardheidsclausule evenmin rechtvaardigen.
3.4.4.
Een eventuele verschraling van het takenpakket is ook niet te beschouwen als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. Ook dit is inherent aan de bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht. De regelgever heeft de mogelijkheid van verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP-functie uitdrukkelijk onder ogen gezien. Dergelijke verschillen zijn uitdrukkelijk beoogd vanuit de - meer op abstracte functiebeschrijving gerichte - systematiek van het LFNP. Het nieuwe functiegebouw strekt nu eenmaal tot uniformering en harmonisering, waaraan inherent is dat niet voor iedereen de situatie bij het oude kan blijven.
3.4.5.
Dat soortgelijke werkzaamheden als die betrokkene verrichtte binnen het voormalige korps Zaanstreek-Waterland in de voormalige korpsen Noord-Holland en Kennemerland waren ingedeeld in schaal 6 betekent, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet dat appellant een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de Regeling. Er is ook geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, nu het gaat om verschillende voormalige korpsen met elk hun eigen werkwijzen in combinatie met de door de regelgever gekozen matchingssystematiek.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 25 april 2014 ongegrond verklaren.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 april 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD