ECLI:NL:CRVB:2015:4568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/4326 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar de LFNP-functie Bedrijfsvoeringspecialist met bijbehorende salarisschaal

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Bedrijfsvoeringspecialist D voor appellant, die werkzaam was als senior beleidsmedewerker bij de afdeling Beleid, Onderzoek en Controle van het voormalig korps Limburg-Noord. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant tegen het besluit van de korpschef ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van LFNP-functies mag uitgaan van de transponeringstabel, die geen algemeen verbindend voorschrift is, maar wel een zwaarwegende betekenis heeft. De Raad stelt vast dat de matching van appellant naar de LFNP-functie niet onhoudbaar is, ondanks dat appellant stelt dat de functie inhoudelijk afwijkt van zijn korpsfunctie. De Raad wijst erop dat de indeling van de korpsfunctie van appellant in het domein Ondersteuning standhoudt en dat de hardheidsclausule niet kan worden ingeroepen om vermeende gebreken in de korpsfunctiebeschrijving te herstellen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

15/4326 AW
Datum uitspraak: 10 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 mei 2015, 14/2499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dijkgraaf. Namens de korpschef zijn verschenen `
mr. B.H. Willems-Holshof en F.J.H. Gunther.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Appellant was werkzaam als senior beleidsmedewerker (schaal 12) bij de afdeling Beleid, Onderzoek en Controle (BOEC) van het voormalig korps Limburg-Noord (thans Eenheid Limburg).
1.3.
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP-functie bepaald op Senior Beleidsmedewerker BOEC. Bij aanvullend besluit van 27 februari 2012 heeft de korpschef vastgesteld dat appellant geen inventarisatieformulier taakaccenten had overgelegd, zodat zijn uitgangspositie niet is aangevuld met taakaccenten. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Op 16 december 2013 is ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Bedrijfsvoeringspecialist D in het vakgebied Bedrijfsvoeringspecialismen, werkterrein Control, met bijbehorende salarisschaal 12 op
1 januari 2012. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 31 juli 2014 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aan haar oordeel, voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
2.1.1.
De omstandigheid dat de matching bij appellant heeft geleid tot een LFNP-functie die, zoals hij stelt, inhoudelijk afwijkt van zijn korpsfunctie, leidt niet tot het oordeel dat de korpschef daarom artikel 3, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) en de transponeringstabel buiten toepassing had moeten laten. Dit is een voorzienbare consequentie en door de partijen, betrokken bij het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP), aanvaard. Alleen wanneer het toepasselijke vakgebied geen LFNP-functie met de juiste salarisschaal kent, is er ruimte om een andere LFNP-functie te kiezen als de meest vergelijkbare functie.
2.1.2.
De indeling van de korpsfunctie van appellant in het domein Ondersteuning houdt stand. Op grond van de beleidsregel Instructie organieke matching (beleidsregel) is de inhoud van de formele korpsfunctiebeschrijving leidend bij het bepalen van het meest vergelijkbare domein en vakgebied. De in de korpsfunctiebeschrijving opgenomen functiekenmerken, inclusief de politiële bedrijfsvoering, zijn te verenigen met het domein Ondersteuning. De werkzaamheden van appellant als Hoofd Ordehandhaving en Hoofd Ondersteuning van de Staf Grootschalig en Bijzonder Politieoptreden (SGBO) en Compagniecommandant van de mobiele eenheid (ME) zijn niet opgenomen in zijn korpsfunctiebeschrijving. Als appellant van mening was geweest dat deze werkzaamheden een wezenlijk en substantieel onderdeel uitmaakten van zijn korpsfunctie, had hij om functieonderhoud moeten vragen. Verder kunnen volgens de matchingssystematiek overige werkzaamheden, zoals die blijken uit het (aanvullend) besluit uitgangspositie, niet leiden tot de toekenning van een ander domein of vakgebied maar alleen tot toekenning van een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit. Ook het toegekende werkterrein Control is niet onhoudbaar.
2.1.3.
De hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, leent zich niet voor het herstellen van (vermeende) gebreken in de korpsfunctiebeschrijving, veroorzaakt door het niet verzoeken om functieonderhoud. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat appellant thans formeel een functie op Hbo-niveau zal gaan uitoefenen, waar hij voorheen een functie op academisch niveau had. Met de, in overleg met de GOP gekozen wijze van matchen, waarbij als laatste stap wordt gematcht op schaal, in combinatie met de wijze waarop het nieuwe functiegebouw is vormgegeven in vergelijking met de oude korpsfunctiegebouwen, heeft de Minister die mogelijkheid immers bewust aanvaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Zoals de Raad in de onder 1.1 aangehaalde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht moet aan de transponeringstabel, die geen algemeen verbindend voorschrift is, een zwaarwegende betekenis worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat de toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.2.
Het betoog van appellant dat, de matching onhoudbaar is omdat ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de door hem onder 2.1.2 vermelde werkzaamheden zijn voorbehouden aan het domein Uitvoering, zodat de matching uit had moeten komen op de functie Operationeel Specialist E (schaal 13) in het domein Uitvoering, slaagt niet. Deze overige werkzaamheden, waarover appellant heeft verklaard dat zij 25% deel uitmaken van zijn totale werkzaamheden, staan niet vermeld in de korpsfunctiebeschrijving en de uitgangspositie. In het besluit uitgangspositie van 24 oktober 2011 staat wel uitdrukkelijk vermeld: “Let op: Rollen als ME / OR-lid / deelname SGBO of andere vastgestelde neventaken zijn niet van belang voor de matching en daarom niet opgenomen in dit overzicht.” Deze overige werkzaamheden kunnen op grond van de matchingssystematiek dan ook niet leiden tot de toekenning van een ander domein. Op basis van de korpsfunctiebeschrijving kan niet worden geoordeeld dat de matching in het domein Ondersteuning onhoudbaar is.
3.3.
Over het werkterrein Control heeft appellant aangevoerd dat dit werkterrein, dat blijkens de matrix is gericht op toetsing en managementinformatie, niet overeenkomt met de hoofdtaken van de Senior Beleidsmedewerker BOEC. Binnen het domein Ondersteuning is voor andere werkterreinen ook geen match mogelijk, zodat, a contrario redenerend, de korpschef had moeten besluiten de meest vergelijkbare functie te zoeken in het domein Uitvoering. Dit betoog slaagt niet. Uit artikel 3, vierde lid, van de Regeling en de beleidsregel volgt dat de match plaatsvindt in de volgorde domein, vakgebied en salarisschaal. Vervolgens kan eventueel een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit worden toegekend, zoals in stap 9 van de beleidsregel is vastgelegd. Deze matchingssystematiek kan er derhalve niet toe leiden dat de matching om de reden die appellant aanvoert in een ander domein dient plaats te vinden.
3.4.
Het beroep van appellant op de hardheidsclausule slaagt niet. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. De stelling van appellant dat sprake is van een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van appellant kan dan ook niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De regelgever heeft de mogelijkheid van verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP-functie uitdrukkelijk onder ogen gezien. Dergelijke verschillen zijn uitdrukkelijk beoogd vanuit de
- meer op abstracte functiebeschrijving gerichte - systematiek van het LFNP. Het nieuwe functiegebouw strekt nu eenmaal tot uniformering en harmonisering, waaraan inherent is dat niet voor iedereen de situatie bij het oude kan blijven.
3.5.
Het betoog van appellant dat binnen het domein Ondersteuning en het vakgebied Bedrijfsvoeringspecialismen de functie van Bedrijfsvoeringspecialist E (Wo-niveau) meer vergelijkbaar is met zijn functie dan de functie van Bedrijfsvoeringsspecialist D (Hbo-niveau) kan evenmin de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD