ECLI:NL:CRVB:2015:4565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herziening van bijstandsverlening in verband met vermogen en onroerend goed in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellante, die sinds 25 november 2003 bijstand ontving. De commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda had de bijstand van appellante ingetrokken over verschillende perioden en een bedrag van € 52.304,08 teruggevorderd, omdat appellante geen melding had gemaakt van de eigendom van onroerend goed in Marokko en van inkomsten uit arbeid.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen bewijs was voor de stelling van appellante dat zij niet op de hoogte was van haar mede-eigendom van de woning in Marokko. Appellante had aangevoerd dat haar handtekening bij de aankoop van de woning in 2003 vervalst was door haar ex-echtgenoot, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs boden voor deze claim. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die haar standpunt onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet op de hoogte was van de eigendom van de woning en dat zij niet had kunnen beschikken over het daarin aanwezige vermogen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.