ECLI:NL:CRVB:2015:4557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens financiële transacties en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving sinds 23 december 1997 bijstand, eerst op basis van de Algemene bijstandswet en later de Wet werk en bijstand (WWB). De zaak kwam aan het licht na een proces-verbaal van de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL), waarin werd vastgesteld dat appellante tussen 30 maart 2000 en 31 maart 2004 bij 26 verschillende transacties aanzienlijke geldbedragen naar buitenlandse adressen had overgemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft, op basis van deze bevindingen, de bijstand van appellante ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat er sprake was van op geld waardeerbare werkzaamheden en dat de vordering van het college niet was verjaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht vaststelde dat appellante door haar financiële transacties haar recht op bijstand in gevaar had gebracht. De Raad benadrukte dat appellante had moeten begrijpen dat haar activiteiten invloed konden hebben op haar bijstandsrecht.
Daarnaast oordeelde de Raad dat de vordering van het college niet was verjaard, omdat het college pas na het proces-verbaal van de FIU-NL op 13 november 2013 op de hoogte was van de feiten die leidden tot de intrekking van de bijstand. De Raad ging voorbij aan de stelling van appellante dat zij onder druk haar verklaring had afgelegd, aangezien deze verklaring niet aan de besluitvorming ten grondslag lag. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.